De Sint Lucienacht

Revolutie van de gilden gesmoord

Tijd van steden en staten

Inmiddels werd er klokkenslag gemaakt om de bevolking bijeen te roepen. De stad was vol rumoer, het volk spoedde zich naar de Grote Markt, waar men bij het flakkerende licht van vier piktonnen en een aantal vuurpannen waarin met teer doordrenkte turf als brandstof werd gebezigd, kon zien, hoe daar voor zes burgers en vier gasten enige priesters gereed stonden om hun biecht te horen en hoe hun daarna door Hendrik de beul het hoofd voor de voeten werd gelegd. [Vries, Th.J. de, Geschiedenis van Zwolle (Zwolle 1954)].

De terechtstelling van tien Zwolse burgers in 1416 is bekend geworden als de Sint Lucienacht. Dat gebeurde op de avond voor de feestdag van de Heilige Lucia (13 december). Aanleiding was een conflict tussen het stadsbestuur en de gilden. Het begon allemaal 3 jaar eerder met de eis van de Zwolse gilden om opgenomen te worden in het stadsbestuur. Dat was tegen alle gebruiken in, want het stadsbestuur was al eeuwenlang in handen van een relatief kleine groep welgestelden. Het bestuur van Zwolle bestond tot dan toe uit twaalf schepenen, twaalf raden en de meente. De functie van de schepenen leek op die van onze wethouders, de raden adviseerden hen, en de meente is min of meer te vergelijken met de tegenwoordige gemeenteraad.

Gilden waren organisaties waarin beroepsgenoten zich met toestemming van de plaatselijke overheid verenigden om hun economische belangen te bevorderen. Ook in Zwolle was dat het geval. De oudst bekende overeenkomst tussen een beroepsgroep en het Zwolse stadsbestuur dateert uit 1396. Het stadsbestuur stemde toen in met een verzoek van de schippers om wekelijkse missen te mogen vieren bij hun eigen Nicolaasaltaar in de Grote of Sint Michaëlskerk. Er volgden meer overeenkomsten. In 1402 bijvoorbeeld kregen de Zwolse brouwers van het stadbestuur gedaan dat er in de stadsvrijheid buiten de muren geen bier voor de verkoop meer gebrouwd mocht worden. De concurrentie van de brouwers uit Dieze werd waarschijnlijk te groot.
Omdat zij een belangrijke rol hadden gespeeld in de economische voorspoed van Zwolle in het begin van de 15de eeuw, vonden de gilden dat hun meer politieke macht toekwam. Gaandeweg probeerden ze bij het stadsbestuur een vinger in de pap te krijgen. Daarbij kwamen ze in botsing met de kerk, met name met de kloosters in de stad. Wilden de gilden hun vertegenwoordigers in het stadsbestuur krijgen dan was het een vereiste dat ze onroerend goed in Zwolle bezaten. Dat onroerend goed was echter voor een groot deel in handen van de kloosters. Een ander geschilpunt vormden de commerciële activiteiten van de kloosterlingen. Hun geweven en gesponnen textiel boden ze aan op de Zwolse markt. Een vorm van concurrentievervalsing vonden de gilden.

De invloed van de gilden groeide zozeer dat ze er in 1413 in slaagden het stadsbestuur een aanzienlijk aantal gildenbrieven te laten ondertekenen, onder andere voor vissers, vleeshouwers, viskopers en wolwevers. In deze brieven kregen de gilden vermoedelijk ook een toezegging voor bestuurlijke medezeggenschap. De bestaande colleges van schepenen, raden en meente werden uitgebreid met het college van oldermannen, de leiders van de gilden. Dat was niets minder dan een soort lokale bestuurlijke revolutie. De gevolgen bleven niet uit. Onder druk van de gilden nam het stadsbestuur in 1415 tal van antiklerikale maatregelen. Ondertussen gingen de gilden zich in de ogen van de leden van het oude stadsbestuur steeds brutaler gedragen. Zo zouden de oldermannen alle denkbare gelegenheden hebben aangegrepen om op stadskosten diners en drinkgelagen te houden.
De spanning in de stad nam toe toen in 1416 de broodprijzen in Zwolle sterk stegen. De gilden kregen daar de schuld van omdat ze het monopolie op de inkoop van rogge naar zich toe hadden getrokken en bij de opslag van de rogge zouden hebben gezwendeld. De maat was vol. Vertegenwoordigers van de oude garde riepen de hulp in van de landsheer, de bisschop van Utrecht. Deze smokkelde in de nacht van 12 op 13 december 1416 soldaten de stad binnen die vervolgens het gildehuis in de Smeden binnenvielen. Veel van de daar feestende gildebroeders raakten gewond of vluchtten de stad uit. Van de gevangengenomen gildebroeders werden er tien door de beul een kopje kleiner gemaakt. 70 Zwollenaren moesten een eed zweren dat ze geen wraak zouden nemen op het stadsbestuur of andere betrokkenen. 30 anderen, waaronder eenvoudige handwerkers, maar ook mannen uit de top van de Zwolse samenleving werden voor altijd verbannen uit de stad.

Door de Lucienacht raakten tientallen gezinnen hun kostwinner kwijt en de Zwolse economie werd getroffen door het wegvallen van leidende ondernemers, ambachtslieden en handelaren. Sommige bannelingen vielen de stad nog jarenlang lastig, anderen keerden met toestemming van het stadsbestuur terug. Maar de revolutie van de gilden was voorbij. De oldermannen werden uit het stadsbestuur gegooid, dat zijn taken weer als vanouds hervatte. Of, zoals het stadsbestuur het zelf formuleerde, "als dat van oldes onse voorvaders geregeert hadden".