Vensterplaat Watersnood

  1. En toen braken de dijken

    Het is de nacht van 31 januari op 1 februari, 1953. Er is een heftige Noordwesterstorm en springvloed. Hierdoor staat het water veel hoger dan normaal. Door de kracht van het water bezwijken veel dijken in Zeeland, het westen van Noord-Brabant en op de Zuid-Hollandse eilanden. Ze breken door. Het is een ramp!

  2. Een nationale ramp!

    De watersnood van 1953 is een grote ramp. De dijken breken als de meeste mensen liggen te slapen. Heel veel dorpen overstromen. Het water komt de huizen binnen. Mensen vluchten hun zolder of dak op, zonder eten of drinken. Er hangen zelfs mensen in de bomen om maar niet met het water meegesleurd te worden.

    Er verdrinken zo'n 1800 mensen. Nog eens 72.000 mensen raken dakloos. Hun huis is overstroomd en vernield door de storm en de kracht van het water en de modder. Al die slachtoffers moeten tijdelijk worden opgevangen bij andere mensen thuis.

    Ook duizenden koeien, paarden en ander vee overleven het water niet. Minstens 200.000 hectare land overstroomt. Zo'n grote overstroming heeft Nederland nog nooit meegemaakt.

  3. Het schip van schipper Arie Evegroen

    Dit is het schip van schipper Arie Evegroen. Als de dijk bij Nieuwerkerk aan de IJssel doorbreekt, vaart schipper Arie Evegroen met zijn schip De twee gebroeders in het kolkende gat en redt daarmee de Zuid-Hollandse polders en heel veel mensenlevens.

    Achter die hoge dijk bij Nieuwerkerk aan de IJssel liggen hele diepe polders. Als tijdens de dijkdoorbraak het water ook daarheen had kunnen stromen, was de ramp nog veel groter geweest. Dan was het gebied van Rotterdam tot Gouda ook onder water komen te staan. In dat deel van Nederland wonen heel veel mensen.

  4. Redders in nood

    Zodra het licht wordt, wordt de eerste hulp geboden. Vissers varen met bootjes door de polders om mensen van zolders en daken te redden. Pas op de tweede en derde dag na de overstroming wordt voor heel Nederland duidelijk hoe groot de ramp is. De hulpverlening komt nu pas goed op gang.

  5. Opvang en hulpverlening

    De mensen die de ramp overleven, hebben snel hulp nodig. Soms hebben ze al een paar dagen niets gegeten of gedronken. Ook zijn ze verkleumd door water en winterkou. De mensen worden opgevangen in kerken en scholen. Daar krijgen ze eten en dekens om zich mee warm te houden. Hun huizen en spullen - en erger nog: vaak ook hun familieleden - zijn ze kwijt.

    Als duidelijk wordt hoe erg de ramp is geweest, komt in binnen- en buitenland de hulpverlening op gang. Veel mensen willen graag geven voor de slachtoffers. Er wordt geld ingezameld, maar ook handige spullen. Zo kregen de slachtoffers pakketten met kleding, nieuwe meubels en zelfs landbouwwerktuigen. Omdat veel mensen in die tijd boer waren, konden ze die goed gebruiken. Er wordt zoveel ingezameld, dat er zelfs spullen overblijven!

    Vanuit het buitenland worden vaak ook houten bouwpakkethuizen opgestuurd, die snel in elkaar gezet konden worden. Nog altijd staan in Zeeland en Zuid-Holland een aantal van die houten huizen.

  6. Het leger schiet te hulp

    Het Nederlandse leger wordt ingezet om te helpen. Ook buitenlandse legers schieten te hulp: België, Frankrijk, Engeland en Amerika sturen vliegtuigen, boten en helikopters naar het rampgebied. Vliegtuigen werpen levensmiddelen op de getroffen dorpen. Helikopters vliegen af en aan naar de dorpen en kunnen nog veel mensen redden.

  7. Koningin Juliana bezoekt het rampgebied

    Tijdens de watersnood van 1953 is Juliana de koningin van Nederland. Op deze foto staat ze tussen kinderen die de ramp hebben meegemaakt. Deze kinderen krijgen allemaal een konijn van haar als troost voor de dieren die ze bij de ramp zijn verloren.

    Koningin Juliana is erg betrokken bij de mensen die getroffen zijn door de ramp. Tijdens haar bezoek aan het rampgebied loopt ze op kaplaarzen door het overstroomde gebied.

    Koningin Juliana vindt het erg dat mensen dakloos zijn geworden en niet meer in hun eigen huis kunnen wonen. Daarom woont ze uit medeleven ook een tijdje niet in haar paleis, maar in een gewoon huis in Den Haag.

  8. Dijkgaten dichten

    Na de ramp moeten de gaten in de dijken worden gedicht: een enorm karwei dat vele maanden duurt. Sommige dijkgaten worden met 'caissons' afgesloten. Dat zijn grote drijvende betonnen bakken.

    Zodra de caisson naar de juiste plek is geduwd, laten ze hem vol water lopen zodat hij precies in het dijkgat naar de bodem zinkt. Daarna wordt hij volgestort met zand en stenen. Op 6 november 1953 wordt het laatste dijkgat, bij Ouwerkerk op Schouwen-Duiveland, met vier caissons afgesloten. In die caissons is nu het Watersnoodmuseum.

  9. De Deltawerken

    Op deze kaart zie je de Deltawerken. Na de ramp van 1953 zijn de mensen in Nederland vreselijk geschrokken. Hun land is niet zo veilig als ze dachten! De regering besluit om Nederland beter te gaan beschermen. Er wordt een kostbaar en ingewikkeld plan bedacht: het Deltaplan.

    Het Deltaplan is een enorm project! Er worden dammen gebouwd tussen alle eilanden van Zeeland en Zuid-Holland. De zee- en rivierdijken moeten worden versterkt en er komt een stormvloedkering in de Hollandse IJssel.

    Tijdens het bouwen aan de Deltawerken, komen ze erachter dat het niet slim is om alle zeegaten in Zeeland helemaal af te sluiten. De zoutwaternatuur in de Zeeuwse delta is heel bijzonder. Als alles wordt afgesloten, zou die speciale natuur uit Zeeland verdwijnen. Daarom krijgt de Oosterschelde een stormvloedkering. Het zeewater kan er gewoon doorheen stromen. Alleen in geval van nood gaan de openingen dicht.

    De Westerschelde is het enige zeegat dat niet wordt afgesloten. Dat zou onhandig zijn, want de Westerschelde is de toegang tot de havens van Antwerpen en Gent. Daarom worden in dit gebied alle zeedijken zwaar verstevigd.

  10. Nederland ligt onder de zeespiegel

    Grote delen van Nederland liggen onder de zeespiegel. Dat betekent dat die stukken land lager liggen dan de zee. Als er geen duinen en dijken waren, zouden ze overstromen. Hoe hoog of laag het land ligt, kun je aflezen op een N.A.P.-meter.

    NAP is de afkorting van 'Normaal Amsterdams Peil', de gemiddelde hoogte van de zeespiegel ter hoogte van Amsterdam. Met een NAP-meter kun je zien of een stuk land hoger (boven NAP) of lager (onder NAP) ligt dan het zeeniveau. Sommige plaatsen in Nederland liggen wel meer dan 6 meter lager dan de zee. Nieuwerkerk aan den IJssel ligt 6,76 meter onder NAP. Daarmee is deze plaats het laagste punt van Nederland.

    Door de klimaatverandering stijgt de zeespiegel en regent het meer. In 1993 en in 1995 was de toestand in Nederland weer gevaarlijk: bijna overstroomden de grote rivieren. Veel dijken zijn daarna extra opgehoogd. Maar hoe lang kunnen we daarmee doorgaan? Gelukkig hebben wij in Nederland veel mensen die daar van alles over weten. Die mensen heten waterbouwkundigen.

    Veel waterbouwkundigen vinden dat de rivieren meer ruimte moeten krijgen. Ze vinden dat er noodoverloopgebieden moeten komen. Dat zijn gebieden waar het water naartoe kan als de rivieren te hoog staan. Volgens hen moeten we leren leven mét het water in plaats van strijden tegen het water.

Vensterplaat Watersnood. Voor docenten: Vensterles groep 5-8Illustratie samengesteld door Kok Korpershoek. Foto militair met baby: © Frits Gerritsen, luchtfoto's: © Bart Hofmeester