Vensterplaat Slavernij

  1. De WIC en de handel in slaven

    Er is een tijd geweest dat mensenhandel heel gewoon gevonden werd. Ook Nederlandse kooplieden hebben meegedaan aan die handel. De Nederlandse slavenhandel begon in 1621. Toen werd de West-Indische Compagnie (WIC) opgericht. Op de kaart zie je de 'driehoek van de slavenhandel'.

    De driehoek van de slavenhandel begon in Nederland. Daar werden schepen van de WIC volgeladen met wapens en andere spullen. De schepen voeren hiermee naar West-Afrika (groene pijl).

    In Afrika kochten Nederlandse kooplieden slaven van Afrikaanse stamhoofden. Er werd in die tijd veel oorlog gevoerd tussen verschillende stammen in Afrika. Een stamhoofd nam zijn vijanden gevangen en voerde ze naar de kust. Daar verkocht hij ze als slaven aan een koopman. In ruil voor de slaven kreeg het stamhoofd onder andere geld en wapens. Met die wapens kon hij weer een nieuwe oorlog voeren.

    Als er genoeg slaven waren om een schip mee te vullen, voer het naar Amerika oftewel 'West-Indië' (rode pijl). In de Nederlandse koloniën Curaçao en Suriname werden de slaven verkocht. Ze moesten werken op de plantages daar.

    De schepen voeren de producten die van de plantages kwamen, zoals koffie, tabak en suiker, mee terug naar Europa (blauwe pijl). De producten werden daar voor veel geld verkocht. En dan begon een nieuwe driehoek. In totaal zijn zo'n 500.000 slaven door Nederlandse kooplieden verkocht. Dat is ongeveer 5% van de totale slavenhandel in die tijd.

  2. Nederland en slavernij

    Nederland heeft meegedaan aan de slavernij. De Nederlandse WIC heeft veel slaven gekocht in Afrika en verkocht in Zuid-Amerika. Dit waren ongeveer 500.000 slaven in totaal. In die tijd was het normaal om in slaven te handelen. Ook andere landen deden eraan mee.

  3. Fort Elmina

    De slaven die de Nederlanders kochten, werden naar Fort Elmina gebracht. Dat was een fort aan de kust van Ghana in Afrika. De slaven werden daar in donkere kelders opgesloten, net zolang totdat er genoeg waren om een heel schip mee te vullen. Dan begon een vreselijke reis over zee naar Amerika.

    Fort Elmina werd in 1482 gebouwd door de Portugezen. Ze bouwden het aan de kust. Zo was het heel makkelijk om goederen op schepen te laden en te vervoeren.

    De Nederlanders wilden het fort ook graag hebben. Ze probeerden het daarom van de Portugezen af te pakken, maar het fort  leek 'onneembaar'. Uiteindelijk lukte het hen in 1638 toch om het te veroveren. De Nederlanders waren nu de baas over het fort.

    Fort Elmina is tot 1872 van de Nederlanders gebleven. Daarna werden de Engelsen er de baas. Tegenwoordig is het fort een museum waar je meer kunt leren over de geschiedenis van het fort en de slavernij.

  4. Op het schip

    Ruim tweehonderd jaar lang haalden
    Nederlandse kooplieden mensen uit Afrika, en brachten hen per schip over naar Amerika en verder. Er werden zo'n 300 tot 600 slaven per keer vervoerd.

  5. Slavenschip

    Dit is een plattegrond van een slavenschip. Op het plaatje zie je goed hoe dicht de mensen op elkaar moeten zitten.

  6. Slaven te koop

    Nederlandse handelaren brachten de slaven, per schip, helemaal naar de andere kant van de oceaan. Vaak naar Curaçao en Suriname. De slaven die de verschrikkelijke reis overleefd hadden, gingen daar van de boot af. Ze kregen vers eten en drinken en werden opgeknapt. Daarna werden ze op een slavenmarkt verkocht.

    De bazen van de plantages kwamen naar de slavenmarkt. Ze zochten er naar nieuwe slaven voor het zware werk op de plantages. Het moeste jonge, gezonde slaven zijn. Jonge en gezonde slaven waren sterker, werkten harder en leefden langer dan oude of zieke slaven.

    Een bekende slavenmarkt was die op Plantage Zuurzak. Deze plantage lag in Willemstad. Dat is nu de hoofdstad van Curaçao. Vanaf deze plek moesten slaven vaak opnieuw op een boot, naar Suriname. Ze gingen mee met hun nieuwe eigenaar om op zijn plantage te werken.

  7. Op de plantage

    De meeste slaven kwamen terecht op Curaçao en in Suriname. Daar moesten ze werken op plantages. Dit zijn grote velden vol met bijvoorbeeld suikerriet, koffie- en tabaksplanten. De meeste slaven werkten daar op het veld. Maar sommige slaven werkten bij de plantagehouder in huis. Zij deden het huishouden.

    De plantagehouder was de eigenaar van de plantages. Vaak had hij iemand in dienst die de slaven controleerde tijdens het werk op het veld. Deze slavendrijver zorgde ervoor dat de slaven hun werk goed deden en niet wegliepen.

    Tijdens het werk op het veld was het vaak erg warm. Ook kregen de slaven maar weinig pauze. Als ze niet hard genoeg werkten kregen ze bovendien zware straffen. Hoe harder er werd gewerkt, hoe meer er was om te verkopen en hoe meer geld de plantagehouder kon verdienen.

  8. Gebrandmerkt

    Slaven werden gebrandmerkt. Een gloeiendheet ijzeren stempel werd twee tellen tegen de huid van de slaaf gehouden. Aan het litteken van de brandwond kon je zien van wie de slaaf was. Slaven die naar Fort Elmina werden gebracht kregen een brandmerk met het teken van de WIC. Zij waren de nieuwe eigenaar van de slaven.

    De slaven die de lange overtocht naar Amerika hadden overleefd werden daar opnieuw gebrandmerkt. Dit keer door hun nieuwe eigenaren, de plantagehouder.

    Met het brandmerken van een slaaf konden eigenaren laten zien dat de slaaf van hen was. Dit betekent dat slaven niet vrij zijn. Ze zijn het eigendom van iemand anders. De eigenaar bepaalt dan wat de slaven doen. Hun hele leven werd bepaald door de slaveneigenaar.

  9. Geketend

    Als slaaf was je het bezit van iemand en had je zelf niets te vertellen. Je moest gedwongen werken. Hoe je leefde en woonde, bepaalde je eigenaar. Vaak werd je geketend. Bijvoorbeeld met een slavenhalsband.

    Als je zo'n halsband om had, kon je je nek niet laten rusten. Je moest je hoofd de hele tijd omhoog houden. Dat was heel vermoeiend. Je kon daardoor ook niet goed slapen en je was veel sneller moe. Soms kreeg je ook een metalen ketting om je enkels. Zo kon je moeilijk ontsnappen.

    In Suriname vluchtten de slaven die het toch gelukt was om te ontsnappen diep het oerwoud in. Daar leefden ze met z'n allen bij elkaar in vrijheid. Deze mensen noemen we Marrons.

  10. 'De Negerhut van Oom Tom'

    Vanaf het einde van de achttiende eeuw vonden steeds meer mensen slavernij onmenselijk. Ze wilden hun ideeën verspreiden. Dat deden ze bijvoorbeeld door er boeken over te schrijven. Een heel bekend en belangrijk voorbeeld hiervan is 'De Negerhut van Oom Tom'. Dit is een Amerikaans boek uit 1852 dat gaat over het zware leven van slaven.

    'De Negerhut van Oom Tom' werd geschreven door Harriet Beecher Stowe. De hoofdpersoon uit het boek is de slaaf Oom Tom. Hij werkt op de plantage van meneer Shelby. Voor een slaaf heeft hij het daar niet slecht.  Maar omdat meneer Shelby veel schulden heeft moet hij Oom Tom verkopen aan een gemene eigenaar. Veel mensen leefden mee met de slaven in het boek.  

    Door boeken als 'De Negerhut van Oom Tom' gingen in die tijd steeds meer mensen anders over slavernij denken. Ze vonden dat een mens niet het eigendom van iemand anders mocht zijn en niet gedwongen kon worden om te werken. Uiteindelijk schaften steeds meer landen de slavernij af.

  11. Slavernij afgeschaft

    Dit beeld staat in het Oosterpark in Amsterdam. Het is een monument om de afschaffing van de slavernij te herdenken. Beatrix onthulde het op 1 juli 2002. Nederland was één van de laatste landen die de slavernij afschafte. Dat was op 1 juli 1863.

    Nu wordt er in Suriname op 1 juli feest gevierd. Dit feest heet Keti Koti. Keti Koti betekent 'gebroken ketens'. De mensen in Suriname dansen, zingen en eten die dag met z'n allen op straat. De slachtoffers van de slavernij worden de avond voor het feest herdacht.

    Keti Koti wordt ook op sommige plekken in ons land gevierd. Door het feest en het monument proberen de mensen de slavernij niet te vergeten. Het is een zwarte bladzijde uit onze geschiedenis.