Stadhuisblokkades

P.P.J. Quint Ondaatje, Utrechtse revolutieleider

Regenten waren doodsbenauwd voor stenen gooiend volk. Het was al vaker voorkomen dat ruiten sneuvelden en huizen werden geplunderd. Ondaatje wist deze angst uit te buiten door politiek bewuste aanhangers rond het stadhuis te mobiliseren. Ondaatje legde bij de regenten zijn eisen op tafel en dreigde dat als ze niet werden ingewilligd met volksopstand. De geïntimideerde bestuurders gaven toe, waarop Ondaatje vanaf het bordes zijn aanhangers opdroeg om rustig naar huis te gaan.

Toen de regenten later onder de concessies uit probeerden te komen, begon het hele spel opnieuw. De eerste stadhuisblokkade vond plaats in maart 1785, toen de vroedschap een uitgesproken tegenstander van de patriotten als nieuw lid wilden benoemen. De meest spectaculaire belegering van het stadhuis was in december 1785. Terwijl Ondaatje in de raadzaal met de doodsbange bestuurders onderhandelde, sprak zijn medestrijder Jan van Lidt de Jeude vanaf een ton, verlicht door flambouwen, het woedende volk toe. Ze eisten de invoering van een democratisch bestuursreglement. De beide burgemeesters, Loten en Van Bronckhorst, ontkwamen met een koets met steigerende paarden via de Choorstraat, maar werden op het Domplein achterhaald. Loten kreeg rake klappen tot hij door zijn knecht in veiligheid werd gebracht. Van Bronckhorst kon zich onder de bank van de koets verstoppen.

De achtergebleven vroedschapsleden beloofden binnen drie maanden de democratie in te voeren. Toen dat op 20 maart 1786 nog niet gebeurd was, sloten gewapende schutters het stadhuis in. Op een hernieuwde toezegging volgenden nieuwe pogingen er onder uit te komen tot de schutterij op 2 augustus 1786 de macht overnam.