Aan het einde van de achttiende eeuw staan er in Nederland twee groepen tegenover elkaar. Aan de ene kant staan de aanhangers van stadhouder Willem de Vijfde. Aan de andere kant staan de patriotten. De patriotten vinden dat de stadhouder veel te veel macht heeft. Ze willen die macht van hem overnemen. Daarom richten de patriotten 'vrijkorpsen' op. Dat zijn kleine legertjes van gewapende burgers. Een aantal steden, zoals Amsterdam, Utrecht en Den Haag, komen in handen van de Patriotten. De stadhouder voelt zich niet meer veilig in zijn woonplaats Den Haag en vertrekt naar Nijmegen.
Op 13 september 1787 stuurt de koning van Pruisen zijn leger om de orde te herstellen. Hij doet dat op verzoek van zijn zus Wilhelmina, de vrouw van Willem de Vijfde. De vrijkorpsen van de patriotten kunnen niet op tegen de goed getrainde Pruisische soldaten. Ze verliezen de opstand. Zo moeten de patriotten in Amsterdam zich op 10 oktober 1787 overgeven.