Containerschepen

De belangrijkste ontwikkeling van de afgelopen decennia is de sterke opkomst van de containervaart. Het is snel gegaan. In 1966 werd de eerste trans-Atlantische container in Rotterdam aan wal gezet en per vrachtwagen doorgevoerd. Containers waren immers duur en snel landtransport was geboden, dacht men. Alleen in uitzonderingsgevallen kreeg een binnenschip een container als deklading mee. Naarmate de container gewoner werd en de snelheid van het vervoer naar de eindbestemming het aflegde tegen het belang van lage transportkosten, won het binnenschip terrein. In 1974 kwam een eerste lijndienst tot stand op de Rijn, in 1987 opende te Nijmegen de eerste binnenvaartcontainerterminal in ons land.

Volgens de CEMT-tabel gelden de volgende doorvaarthoogten voor containerschepen:
5,25 m voor schepen met 2 lagen containers
7,00 m voor schepen met 3 lagen containers
9,10 m voor schepen met 4 lagen containers

De hoogte van 9,1 m staat gelijk aan de zogenaamde Rijnvaarthoogte.
Binnenschepen met hun rechthoekige ruimen zijn bij uitstek geschikt om containers te laden. Geleidingen zijn niet nodig, hoewel sommige schepen er wel mee uitgerust zijn om de belading sneller te laten verlopen. Het belangrijkste verschil tussen containerschepen en normale vrachtschepen is de mogelijkheid het stuurhuis te heffen, opdat het mogelijk is over de lading heen te kijken, meestal in combinatie met camerabeelden. Plaatsing van het stuurhuis op de boeg van het schip is niet populair bij binnenschippers.

De Neokemp is een type schip, dat speciaal ontwikkeld is om met containers te varen op kleine vaarwegen, met name de Brabantse kanalen. Het type Jowi is het schip met thans op de Rijn maximaal toegestane lengte van 135 m. De afgelopen jaren is de opkomst van koppelverbanden te zien, dat wil zeggen een motorschip met een eigen duwbak, die speciaal voor containervervoer ontworpen is.

Bron: Geschiedenis van binnenvaart en vaarwegen. Auteur: J.U. Brolsma - 2010