"Cruescuele"

De marken

Tijd van steden en staten

De hoge rondlopende esgronden langs de Vecht en Regge verraden de locaties waar meer dan duizend jaar geleden de eerste boeren zich permanent vestigden. Zij namen deze essen in gebruik voor de teelt van rogge en andere gewassen. Om uitputting van de grond te voorkomen, brachten zij jaar in jaar uit stalmest vermengd met strooisel op de akkers. Het strooisel bestond veelal uit plaggen die werden gestoken op de uitgestrekte heidevelden. Hierdoor kwamen de akkers steeds hoger in het landschap te liggen.

Van buurschap naar marke

Rondom de essen ontstonden in een verder woest en ledig landschap enclaves van bewoning. Deze bewoners vormden een hechte gemeenschap, de boer- of buurschappen. In 1244 is bijvoorbeeld sprake van de "boerscop Steygeren". Door sterke bevolkingsgroei kwam het grondgebied van deze boerengemeenschappen onder druk te staan. Steeds meer land werd ontgonnen, terwijl deze woeste gronden juist zo hard nodig waren voor het weiden van vee en de plaggenbemesting. De gevestigde boeren verenigden zich daarom in markenorganisaties, die het beheer over de woeste gronden naar zich toetrokken. De eigenaren van de boerderijen kregen een aandeel of waar toegewezen, dat hun recht verschafte op gebruik van de gemeenschappelijke gronden. Nieuwkomers waren bij gebrek aan dergelijke rechten voortaan aangewezen op de welwillendheid van de gevestigde orde. Als keuterboertjes wisten zij een veelal marginaal bestaan op te bouwen. De grenzen van de marken vielen doorgaans samen met die van de oude buurschappen. In de parochie Ommen waren dat (stad) Ommen, Varsen, Arriën, Stegeren, Vilsteren, Giethmen, Besthmen, Zeesse, Archem, Junne, Eerde, Beerze, Lemele en Dalmsholte.

Beheer en bestuur

Iedere marke stelde zijn eigen reglement of "wilköre" op voor het juiste gebruik van de gemeenschappelijke gronden. Doorgaans één keer per jaar kwamen de aandeelhouders bij elkaar op een zogenoemde holtinge. Dan besprak men bijvoorbeeld klachten over het weiden van vee op verboden plaatsen. Zo stelde de marke van Beerze op 19 maart 1689 nadere regels op "tot voorkominge van verscheyden desordres ende ongeregeltheden soo in 't drijven van de beesten, varckens ende schapen van tijt tot tijt in de marckte sijn ingekropen". Bij overtredingen deelde het markebestuur boetes uit. Daarnaast had een marke ook publieke taken als het onderhoud van de wegen en dijken, het in toom houden van de rivier de Vecht en het bestrijden van zandverstuivingen. De marken stonden onder leiding van een markerichter. Bijgestaan door een aantal helpers droeg de markerichter zorg voor het financiële beheer en zag hij erop toe dat genomen besluiten werden uitgevoerd. Geld voor de benodigde uitgaven kreeg de marke uit boetes of door verpachting en verkoop van stukken grond. Zaken met betrekking tot het beheer van de marke werden opgeschreven in een markeboek. Een aantal markeboeken is bewaard gebleven.

Cruescuele

Zandverstuivingen waren een veelvoorkomend probleem voor de marken in Ommen. De marken Ommen en Varsen kregen er zelfs hoogoplopende ruzie over. Op de grens tussen beide marken bij Witharen was in 1419 na een grensconflict als afbakening een kruis van greppels, een "crueskuele", gegraven. In 1520 liet Ommen nog weten dat zij de grens "toe ewighen daghen" zou respecteren. Maar de kuil stoof geleidelijk dicht, zodat in 1553 opnieuw ruzie uitbrak. Om voor eens en altijd duidelijkheid te hebben over de grens wilden de erfgenamen van de marken "dat men daer bij leven ende sterven een paell sette opdat daer geen twist in toecomenden tijden come". Tegenwoordig staat er op de betwiste locatie een informatiepaneel.

Einde van de markeorganisatie

Vanaf de Franse Tijd werd de macht van de marken steeds verder beperkt. De nieuwe gemeentebesturen namen diverse publieke taken van de marke over. De overheid drong aan op ontbinding van de marken, omdat privaat grondbeheer tot hogere rendementen zouden leiden. Door nieuwe landbouwtechnieken en de introductie van nieuwe gewassen nam het belang van de woeste gronden af. De schaapskudden maakten geleidelijk plaats voor uitbreiding van de rundveestapel. Eén voor één werden de marken verdeeld onder de erfgenamen. Halverwege de 19de eeuw waren alle marken in Ommen opgeheven.