Opdat wij niet vergeten

De joodse gemeenschappen in Hardenberg en Avereest

Tijd van pruiken en revoluties

Toen Israël Immanuël (Rabbi Eliëzer ben Menachem) in 1732 een verzoek indiende om zich in Hardenberg te vestigen, werd dat afgewezen. Hij zou een gevaar vormen voor de ingezetenen van de stad. Hij had namelijk al een half huisje gehuurd en de buren maakten zich grote zorgen: "dat deze jood en zijn vrouw veeltijds uitsijnde en seven kleine kinderen alleen in huis latende, grootlijks te duchten daardoor, d'eene of andere tijd, brand veroorzaakt te worden". Bovendien hadden ze last van de stank en de vuiligheid van het slachten en het ophangen van de beestenvellen. Israël vertrok daarop naar Heemse.

De Hardenbergse gemeenschap

Tot omstreeks 1790 was het voor joden moeilijk om zich in Hardenberg te vestigen. Dat jaar moest Mozes Hompes nog zes zilveren ducatons betalen om het burgerrecht te krijgen. Vanaf toen werd het bestuurlijk beleid, onder invloed van de Franse ideeën van gelijkheid, steeds soepeler. De anti-joodse gezindheid werd langzamerhand minder en in de loop der tijd bekleedden joden diverse publieke functies als raadslid, wethouder en markenrichter.
In 1803 kocht Philips Jonasz. Bromet een huis, waarin hij de eerste synagoge van Hardenberg stichtte. Het pand herbergde naast een woning en de synagoge ook nog een joodse school. De eerste echte synagoge, gebouwd in 1855, werd vanwege de groei van de gemeente - in 1869 woonden er in Stad en Ambt Hardenberg 110 joden - in 1903 afgebroken en vervangen door een grotere.

De gemeenschap in Avereest

Het oudste schrijven betreffende de joden uit Avereest dateert uit 1835. Toen werden ook daar de erediensten op privé-adressen gehouden (in een herberg te Balkbrug en daarna in de woning van ene Cornelia de Hetrie). Rond 1880 woonden er zo'n 60 joden in Dedemsvaart en Balkbrug. In 1886 werd hun synagoge in Dedemsvaart officieel in gebruik genomen. Enkele jaren eerder had de gemeenschap ook een eigen begraafplaats gekregen in de zuidwesthoek van begraafplaats Mulderij.

De oorlogsjaren en wat erop volgde

Omstreeks 1940 woonden er in Avereest dertien joodse families, in Hardenberg elf. De meeste mannen waren zelfstandige ondernemers, waaronder relatief gezien veel slagers en textielhandelaren. Emanuel de Bruin uit Hardenberg was wat veelzijdiger: hij was caféhouder, wethouder en uitgever/drukker van weekblad De Vechtstreek. De Tweede Wereldoorlog maakte een wreed einde aan het bestaan van deze gemeenschappen. Op 2 oktober 1942 stond er om 19.00 uur een bus voor de synagoge in Dedemsvaart, waarmee de overgebleven joden - een deel was 's morgens al per tram vertrokken - naar Zwolle weggevoerd werden. Via Westerbork werden ze naar de vernietigingskampen gedeporteerd. Slechts drie van hen overleefden de oorlog. Van de 38 Hardenbergse joden hebben er maar twee de oorlog overleefd: Reintje Bromet op haar onderduikadres in Gramsbergen en Simon Blein, die als enige uit de concentratiekampen terugkeerde.
De joodse gemeenschappen hielden op te bestaan en de beide synagogen werden gesloopt. In Dedemsvaart herinnert een monument in de vorm van een Davidster, verzonken in het trottoir op de plaats waar de autobus heeft gestaan, aan de weggevoerde joden. Het museum in Hardenberg bewaart nog een aantal voorwerpen uit de synagoge en de originele gevelsteen daarvan. In Hardenberg worden "Stolpersteine" (Struikelstenen) geplaatst in de trottoirs bij de woningen en winkels van de gedeporteerde joden. Dit zijn kleine stenen met aan de bovenkant een messing plaatje waarop naam, geboortedatum, deportatiedatum en plaats en datum van overlijden van het slachtoffer vermeld worden. Door deel te nemen aan dit project van de Duitse kunstenaar Gunter Demnig wil men de herinnering aan de weggevoerde joodse medeburgers levend houden.