Portugese joden kopen grond voor Beth Haim

Het lukte in 1614 de Portugees-Israëlitische gemeenschap in Amsterdam om de Ouderkerkse hofstede Huijs ter Amstel te kopen. Voor de zekerheid waren tussenpersonen ingeschakeld, want joden mochten niet veel. Eerdere pogingen om toestemming te krijgen in Amsterdam of Amstelveen grond te kopen voor een begraafplaats waren op niets uitgelopen. In arrenmoede was toen in 1607 grond verworven in Groet bij de duinen. Veertig kilometer van Amsterdam. Dat was eigenlijk niet te doen. Nee, dan liever in Ouderkerk, op slechts twee uren afstand.

Deze aankoop was mogelijk, nadat de Staten van Holland hadden besloten dat iedere stad zelf de regels ten aanzien van joden mocht vaststellen. Amsterdam wilde geen joodse begraafplaats in de stad, maar op de plek waar ooit het kasteel van Van Aemstel had gestaan, mocht het wel. Daar kwam de Portugees-Joodse begraafplaats Beth Haim (Huis van het Leven). Joden waren in 1492 uit Spanje verbannen. Een grote groep was naar Portugal gevlucht, maar ook daar kregen ze het moeilijk. En dus had een aantal een toevlucht gezocht in Antwerpen en Amsterdam. In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden konden ze hun godsdienst belijden. De Spaanse koning Philips II was door de Nederlanders afgezet en de Unie van Utrecht (1579) bepaalde dat iedereen vrij was in zijn religie.

Amsterdam groeide in die jaren uit tot de grootste haven van het continent. Daar kon je als nieuwkomer aan de slag. Maar een eigen begraafplaats inrichten bleek zelfs in dat vrijgevochten Amsterdam niet mogelijk. In Ouderkerk werd eerst een lapje grond aangeschaft, hoogstens een half voetbalveld. Gelegen aan het riviertje de Bullewijk. Je kon er zo heen varen. Rond de eerste aankoop is steeds meer grond verworven. De jonge Joseph werd als eerste op Beth Haim ter aarde besteld. De grafsteen van de kleine meldt onder meer (in het Hebreeuws): 'Op deze plaats heb ik mij onder het stof gewenteld, kort na mijn geboorte heb ik de wereld verlaten. Met mij is dit Huis des Levens ingewijd'.

De beenderen van joden die in Groet waren begraven, mochten naar Beth Haim worden overgebracht, want de toestand in Groet verslechterde. Grafstenen werden geroofd - eentje bleek later in gebruik te zijn als vloer voor het portaal van de hervormde kerk daar. De eerste jaren brachten ook Asjkenazische (Hoogduitse en Oosteuropese) joden hun overledenen naar Ouderkerk, totdat zij eigen grond verwierven in onder meer Diemen. Ouderkerk bleef de begraafplaats van de Portugees-Israëlitische gemeenschap. Het Portugees bleef op Beth Haim lange tijd de voertaal. Pas in 1815 viel het besluit in het Nederlands te vergaderen.

De eerste decennia kwamen ruim dertig overledenen per jaar naar Beth Haim. Aan de oever van de Bullewijk was een houten poort opgetrokken, met daarachter het Rodeamentoshuis. Daar werden de rituele rondgangen om de kist gemaakt, voordat de overledene naar het graf ging. Bij dit Rodeamentoshuis ligt het oudste deel van de begraafplaats, herkenbaar aan monumentale graven met fraai gebeeldhouwde voorstellingen. In het nieuwere gedeelte ligt Samuel Sarphati begraven, een geliefde Amsterdamse arts. Het overbrengen van zijn stoffelijk overschot was een hele gebeurtenis. Tientallen rijtuigen begeleidden de lijkwagen naar Ouderkerk, drie stoomboten voeren mee. Het graf van de in 1898 overleden David Henriques de Castro valt op door een hoog monument, voorzien van een marmeren plaat met gebeeldhouwd familiewapen. De Castro had oude grafstenen op Beth Haim in kaart gebracht en een aantal uit eigen zak laten restaureren.

De Portugese joden hadden in Ouderkerk ook een boerderij met landerijen gekocht. Deze hoeve maakte rond 1700 plaats voor rijen graven. De nieuwe boerderij verrees aan de Kerklaan; die staat er nog. Op Beth Haim is een nieuw Rodeamentoshuis neergezet, de inrichting ervan is aan de hand van oude etsen teruggebracht in achttiende eeuwse staat.

Aan de graven zelf is zo min mogelijk veranderd, aangezien de joodse wet voorschrijft dat een lijk in de aarde eeuwige rust moet hebben tot de wederopstanding. Hoogstens zijn in noodgevallen, bijvoorbeeld als het water van de Bullewijk bijzonder hoog stond, beenderen naar drogere plekken verplaatst. Het hoge peil van het grondwater en de zachte veengrond zorgden ervoor dat beenderen en weggezakte grafstenen wel eens aan het zwerven sloegen.

De ontwikkeling van Ouderkerk raakte door de begraafplaats in de knel, maar de gemeente kon op een gegeven moment van de Portugese joden het Kampje kopen, want daar lagen geen graven. Ook de boerderij en landerijen werden verkocht. Beth Haim had de grenzen van de groei bereikt. Met instemming van de opperrabbijn en rabbijn mocht een ouder deel, waar al honderdvijftig tot tweehonderd jaar geen doden begraven waren, worden opgehoogd om 3500 nieuwe plekken te creëren. Dat leek voor lange tijd toereikend. Inmiddels is het aantal begrafenissen teruggelopen tot nog geen tien per jaar. Op Beth Haim hebben zo'n dertigduizend nakomelingen van de Portugese joden hun laatste rustplaats gevonden.