De randen van het veen worden gekoloniseerd

Tijd van monniken en ridders

De grote bodemdaling resulteert in waterstaatswerken en zijlvesten

Aan het einde van de 9e eeuw koloniseert men vanuit het wierdengebied en vanaf de oeverwallen van veenriviertjes de randen van het veen. Aanvankelijk bedrijft men succesvol roggebouw, maar de noodzakelijke ontwatering en blootstelling aan de lucht (oxidatie) resulteren in bodemdaling. Als antwoord hierop trekken de bewoners verder het veen in. Dat gaat goed totdat men kolonisten ontmoet die vanaf een ander punt het veen zijn ingetrokken. Het resultaat is een verkaveling van het land in eindeloze stroken. Door de ontginning daalt de bodem. Wat ooit een hoog gelegen veenland was, vormt nu het laagstgelegen deel van de provincie. De afvoer van water vanuit het binnenland stokt in deze laagte. Er ontstaan meren en er komen veel overstromingen voor. Samenwerking is nodig om het water uit het achterland zonder problemen voor het voorland, over te brengen naar de kust, waar het naar zee kan stromen. De eerste zijlvesten (waterschappen) ontstaan. Kanalen worden gegraven, zoals het Winsumer- en het Damsterdiep. De diepen worden bedijkt en uitwateringszijlen (sluizen) zorgen voor geregelde afvoer.

Afbeelding: Wapen van de 'Schepperie Innersdijck' met 'Sunte Wolfrydus', 18e eeuw (Collectie Gemeente Bedum)