Ingelijfd bij Overijssel

De Gelderse oorlogen

Tijd van ontdekkers en hervormers

De inwoners van Twente hebben vele eeuwen te maken gehad met plunderingen en strooptochten. Vanaf de 12de eeuw waren het vooral de graven en hertogen van Gelre die in deze streek voor veel onrust hebben gezorgd. Na 1 eeuw van betrekkelijke rust brak rond 1500 opnieuw een roerige periode aan. Het was Karel van Egmond die als hertog van Gelre in 1504 Diepenheim en Oldenzaal had ingelijfd. In de jaren die daarop volgden was het strategisch gelegen Huis te Diepenheim regelmatig inzet van hevige gevechten. Het was dan ook afwisselend onderdeel van het hertogdom Gelre en van het vorstbisdom Utrecht.
In 1511 lukte het hertog Karel van Gelre opnieuw om Diepenheim, Oldenzaal en dit keer ook Goor te veroveren. Nog datzelfde jaar wist Frederik van Twickelo, in opdracht van de bisschop van Utrecht, Diepenheim weer te heroveren. Het waren vooral de boeren en burgers die slachtoffer werden van de rovende en moordende soldaten. Zo gingen de steden Goor en Enschede in 1517 grotendeels in vlammen op.
In 1526 was Diepenheim andermaal het strijdtoneel bij de schermutselingen tussen de Geldersen en de bisschop. Maar in 1536 werd de burcht Diepenheim door Georg Schenck van Toutenburg, in opdracht van keizer Karel V, definitief heroverd. De stadhouder van Overijssel ging dit keer echter voortvarend te werk. De burcht werd dermate verwoest, dat het niet meer lonend was het complex weer op te bouwen. Een nieuw Huis te Diepenheim verscheen pas weer in 1648.

Ridder van het Gulden Vlies

Georg Schenck van Toutenburg, zoon uit een adellijk geslacht uit Thüringen, was een gunsteling van de bisschop van Utrecht. De bisschop benoemde Georg Schenck in 1502 tot drost van Vollenhove. Daar bouwde hij kasteel Toutenburg, genoemd naar het landgoed van zijn voorouders. Het was een slot geworden dat zijn weerga in de noordelijke Nederlanden ternauwernood kende.
Via zijn eerste vrouw, jonkvrouw Anna de Vos van Steenwijk, kwam hij in het bezit van het riddermatige huis Batinge bij Dwingelo. Hij verscheen voor het eerst als riddermatige op de Overijsselse landdagen van de Ridderschap in 1504. In 1531 werd Georg toegelaten tot de Orde van het Gulden Vlies, een select gezelschap van slechts 50 ridders. Na de dood van bisschop Frederik van Baden in 1517 trad Georg Schenck af als drost en ging voor Karel V, heer van onder meer Holland, strijden tegen diens opponent Karel van Gelre. Hij werd in 1521 door Karel V, inmiddels keizer, tot stadhouder van Friesland benoemd. 1 jaar later kreeg hij voor het eerst te maken met Diepenheim. In 1522 namelijk verloor hij de slag om Genemuiden, waardoor ook Coevorden en Diepenheim weer in Gelderse handen vielen. Georg Schenck raakte er door een schot met een musket zodanig gewond, dat hij er vele jaren later, op 2 februari 1540 op kasteel Toutenburg, alsnog aan zou overlijden (toen omschreven als een "fistele an sijn been").

Stadhouder van Overijssel

In 1528 vond de overdracht plaats van de wereldlijke heerschappij over Overijssel en Drenthe door de bisschop van Utrecht aan keizer Karel V. Georg Schenck van Toutenburg werd toen ook stadhouder van Overijssel. En aangezien hij als stadhouder in de eerste plaats een militaire functie had, bleef hij verbeten strijden tegen de hertog van Gelre. In 1536 lukte het Georg Schenck van Toutenburg de Geldersen uit Diepenheim te verdrijven. De burcht werd weliswaar verwoest, maar Diepenheim behoort vanaf 1536 definitief tot Overijssel. En dat is tot op de dag van vandaag zo gebleven, door toedoen van Georg Schenck van Toutenburg.