De Mastenbroekerpolder

Van ossenweide tot historisch erfgoed

Tijd van steden en staten

Verschuilen is bijna onmogelijk op de grote open vlakte van de Mastenbroekerpolder. Wie er bijvoorbeeld met het Kamper treintje doorheen rijdt, ziet onafzienbare weilanden met hier en daar een eenzame boerderij. Kaarsrechte wegen en weteringen doorsnijden de polder, alsof er net een ruilverkaveling achter de rug is. Tegenwoordig wordt de Mastenbroekerpolder beschouwd als een historisch monument van landelijke betekenis.
De ontginning van de Mastenbroekerpolder ging in 1364 van start. Maar de aanloop daar naartoe begon al veel eerder. Na het verkrijgen van het stadsrecht in de 13de eeuw groeiden Genemuiden en Hasselt uit tot belangrijke kleine steden. Vooral de kooplieden en de schippers ging het voor de wind. Kooplui uit Hasselt trokken regelmatig naar Denemarken en Sleeswijk-Holstein om slachtossen te kopen, die ze over de weg naar huis dreven. Daar werden de ossen op de graslanden geweid en vetgemest. Deze veehandel verliep zo voorspoedig dat er een tekort aan weidegrond ontstond. Ruimte was er wel, met name ten westen van Hasselt, maar dat was nog een moerassig veengebied, bedekt met een dunne laag rivierklei.

Oeroude weteringen

Om dit gebied, de latere polder Mastenbroek, in cultuur te kunnen brengen, moest het waterpeil beter beheersbaar worden. De ontginning vond heel geleidelijk plaats. Eerst werden delen van het uitgestrekte gebied bedijkt. Door het graven van sloten en vaarten, die later weteringen werden genoemd, kon overtollig oppervlaktewater via uitwateringssluizen (zijlen) worden geloosd. Ondertussen was het touwtrekken tussen Hasselt, Kampen, Wilsum, IJsselmuiden en de bisschop van Utrecht om het eigendom van het nieuwe land in volle gang. De bisschop had alle belang bij de inpoldering. Van alle in cultuur gebrachte gronden ontving hij de "tienden" (een soort winstbelasting). In de jaren daarna werden de Bisschopswetering, de Oude Wetering en de Nieuwe Wetering aangelegd. Deze drie oudste waterwegen van Mastenbroek zijn er, in enigszins aangepaste vorm, nog steeds.
Het verlokkelijke vooruitzicht van nieuwe cultuurgrond, deed de conflicten tussen de verschillende belanghebbenden weeroplaaien. In 1362 raakte de heer Van Voorst, de bewoner van kasteel Voorst bij Zwolle, in conflict met bisschop Jan van Arkel. Die stuurde soldaten uit onder andere Deventer, Kampen en Zwolle naar het kasteel om het te belegeren. De burcht, één van de sterkste van ons land, werd met de grond gelijk gemaakt. Daardoor was de weg vrij voor een overeenkomst tussen de overgebleven partijen. De Mastenbroekerpolder werd in 1364 opgedeeld in een aantal blokken, die onderling werden verdeeld. Ook Genemuiden en Hasselt kregen een deel. Daarna kon de ontginning beginnen, een karwei dat omstreeks 1390 was voltooid.

Vele generaties boeren

Al tijdens de ontginning waren delen van de polder bewoond door boeren die hun vaak grote boerderijen op terpen hadden gebouwd. Ze hielden zich bezig met het weiden van ossen en met de zuivelhandel. Vooral de boterbereiding zou Hasselt veel geld in het laatje brengen.
Tussen 1364 en 1369stichtte bisschop Jan van Arkel een parochiekerk in Mastenbroek. Op een gevelsteen naast de zij-ingang is te lezen dat de kerk omstreeks 1408 klaar was voor gebruik.
We vinden in de Mastenbroekerpolder nog families die daar al vele generaties lang landbouw bedrijven. Een vaak hard bestaan, onder andere door de regelmatige overstromingen in de tijd dat de Zuiderzee nog niet was afgesloten. Die problemen zijn verholpen, maar er zijn weer nieuwe voor in de plaats gekomen, zoals de MKZ-crisis aan het begin van deze eeuw.