Van Herxen tot Wengelo

De marken

Tijd van steden en staten

Van 1150 tot 1300 was er sprake van een economische bloeiperiode met een aanzienlijke bevolkingsgroei als gevolg. Deze aanwas zette druk op de schaarse landbouwgronden. De boeren gebruikten het organisch afval van de woeste gronden om hun akkers mee te bemesten en de laaggelegen percelen als hooi- en weilanden voor hun vee. Hierdoor hadden ze een relatief groot oppervlakte nodig voor hun bedrijfsvoering. De gezeten grondbezitters in de verschillende buurschappen richtten markeorganisaties op om hun belangen gezamenlijk te behartigen. Dit collectief van grondeigenaren beheerde voortaan de "gemene" of gemeenschappelijke gronden, zoals hooilanden, weiden en de wilde onontgonnen gronden als heide, bos en broeklanden of venen. Elke eigenaar kreeg hierbij een aandeel en stem in de marke toebedeeld. Rond 1300 komen de marken van Wijhe voor het eerste in een administratief overzicht voor. Het gaat om de marken Wengelo, Wijhe, Wijnvoorden, Tongeren, Wechterholt en Herxen.

Bestuur

Aanvankelijk maakte men in de markevergadering, ook wel "holtsprake" of "holting" genoemd, mondelinge afspraken over het reilen en zeilen in de marke. Vanaf de 15de eeuw legde men dit schriftelijk vast in het markeboek. De zogeheten willekeuren van de marke Herxen uit 1444 zijn ons overgeleverd. Het gekozen markebestuur was primair verantwoordelijk voor het beheer van de gemeenschappelijke gronden. Geregeld vestigden zich nieuwkomers oftewel keuters op de woeste gronden, of soms vergrootte een markebewoner zijn bouwgrond heimelijk met een stuk aangrenzende woeste grond. Het bestuur moest hield zich ook bezig met de aanleg en het onderhoud van wegen en dijken, sloten en afwateringskanalen of vloedgraven. Tijdens de jaarlijkse schouw bleek hoe het onderhoud ervoor stond. Wie nalatig was, kreeg een boete en moest zijn plicht alsnog nakomen.

Onderlinge omgang

De markegenoten maakten allerlei afspraken over een goede onderlinge omgang. In Herxen was het bijvoorbeeld verboden een schaap op iemand anders grond te laten grazen op straffe van een boete. Men diende ook voor zieke en dode beesten te zorgen. "Wat beest een ygelick aff sterfft, dat sie pert, koe, runder of vercken, sall hy graven opten selven dach diep genoch, by 1 pont tot behoeff der geswaeren". De boete was dus 1 pond, te storten in de kas van de marke. Verder waren er regels voor zaken als een begrafenis, het voorkomen en blussen van branden, het beperken van loslopende honden en het nakomen van de zondagsrust. Zo legden de marken een basis voor het openbaar bestuur.

Opheffing

In de eerste helft van de 19de eeuw zijn de meeste marken in Salland opgeheven. Landbouwdeskundigen meenden dat individueel grondbezit zorgde voor hogere opbrengsten. Nieuwe landbouwtechnieken en -gewassen maakten bovendien het extensief grondgebruik geleidelijk overbodig. Vanaf 1809 stuurde de overheid doelgericht aan op de verdeling van de markegronden. In Wijhe is deze verdeling voortvarend ter hand genomen. Op het moment van de invoering van het kadaster in 1832 werden in de marke Wechterholt nog 15 percelen vermeld die behoorden tot het markegenootschap. In Tongeren was dat het geval bij 4 percelen. De marken leven nog voort in de namen van de buurschappen van Wijhe.