Kasteel Voorst geslecht

Plaatselijke potentaten

Tijd van steden en staten

Met man en macht toog bisschop Jan van Arkel (1314-1378) op 29 juli 1362 naar de vesting Voorst, even ten zuidwesten van Zwolle. Legereenheden uit Deventer, Kampen en Zwolle en troepen van diverse edellieden sloegen het beleg rondom het huis, "het sterckste dat in 't gehele sticht gelegen was, hebbende dubbele wijde graften modderig ende weeck, en an beiden sijden mit steenen muren uit die gront opgemetselt". De coalitie was het eigengereide en gewelddadige optreden van de heren van Voorst meer dan beu. De belegeraars bestookten het kasteel onophoudelijk met "bussen, bogen en slingeren". De voorburcht viel al spoedig in hun handen. Met stormrammen en blijden wisten ze, ondanks het hevige verzet, tenslotte een gedeelte van het kasteel ten val te brengen. De heer van Voorst gaf zich vervolgens op 9 september gewonnen. De bisschop liet de burcht, toonbeeld van riddermacht en eer, tot op de grond toe afbreken.

Adellijke en bisschoppelijke versterkingen

De val van kasteel Voorst is meer dan een staaltje middeleeuwse heroïek, maar vormde een keerpunt in de machtsverhouding tussen adel en burgerij in het Oversticht. De bisschop van Utrecht leunde bij zijn bestuur aanvankelijk sterk op de plattelandsadel. Zo oefenden de graven van Goor als leenmannen van de bisschop belangrijke militaire en bestuurlijke functies uit in Twente. De heren van Rechteren (bij Dalfsen) en Voorst groeiden uit tot zijn belangrijkste militaire steunpilaren in Salland. De bisschoppen lieten aan de landsgrenzen versterkingen bouwen, waarover zij edellieden aanstelden. Tot de belangrijkste bisschoppelijke burchten behoorden het huis te Vollenhove (1165) aan de grens met Friesland, kasteel Hardenberg (1228) aan de Drentse grens en huize Diepenheim (1331), de Waardenborg bij Holten (1347) en Arkelstein bij Bathmen (1360) aan de zuidgrens met Gelre. Maar het doorgaans zwakke bisschoppelijk gezag en de voortdurende militaire conflicten leidden ertoe dat de lokale machthebbers zich steeds onafhankelijker opstelden. Ze hieven belasting en tol op hun grondgebied en persten voorbijtrekkende kooplieden af. Dit was tegen het zere been van de bloeiende handelssteden Deventer, Kampen en Zwolle.

Stedelijke handelsbelangen

Al in 1294 hadden deze hoofdsteden een verbond gesloten met enkele machtige edellieden tegen de heren van Voorst. Een jaar later belegerden ze tevergeefs de burcht, die werd ontzet door de graaf van Gelre. In 1352 sloten de steden onder leiding van bisschop Jan van Arkel opnieuw een verbond, nu zonder adellijke partners, gericht tegen plaatselijke potentaten die het handelsverkeer belemmerden. De steden zouden geen nieuwe of versterkte burchten op het platteland dulden. Alleen voor de heren van Voorst en Rechteren werd nog een uitzondering gemaakt. Maar nadat Zweder van Voorst de hertog van Gelre als bondgenoot was kwijtgeraakt, verklaarde bisschop Jan van Arkel hem in 1361 de oorlog. De succesvolle belegering en vernietiging van zijn slot was ook een waarschuwing voor andere krijgsheren. Onder leiding van bisschop Floris van Wevelinkhoven (ca. 1315-1393) ondernam de zelfverzekerde burgerij van Overijssel met succes strafexpedities tegen onder meer de roofridders van het strategisch gelegen kasteel Eerde bij Ommen (1380) en de Schuilenburg aan de Regge bij Hellendoorn (1381). Tegelijkertijd verwierven de steden steeds meer invloed op de benoeming van slotvoogden of kasteleins op de bisschoppelijke burchten. Hiermee was de macht van de adel in Overijssel fors ingeperkt en waren de stedelijke handelsbelangen veiliggesteld.

Kasteel Rechteren gespaard

Toch was het niet in het belang van de bisschop om de macht van de adel volledig te breken. Als militaire bondgenoten en vertegenwoordigers van het platteland had hij ze nodig om tegenwicht te bieden aan de steden. Mede hieraan is te danken dat er in Overijssel één middeleeuwse burcht is blijven staan: kasteel Rechteren. De donjon (toren) van Rechteren getuigt nog van de oorspronkelijke militaire functie van dit bouwwerk. Het kasteel is vanaf de 14de eeuw tot op heden onafgebroken in bezit geweest van de familie Van Heeckeren, later Van Rechteren genoemd.