Eerst kop eraf dan praten

Venster 28: Geschreven door Thara van der Toorn

De Romeinse kwestie in Rijnwoude

Verhalen van vrome strijders die een belangrijke plaats wisten te behalen in een buitenlands leger: de geschiedenis zit er vol mee. De historicus Tacitus schreef in de eerste eeuw al over onze verre voorvaderen de Bataven die zich aansloten bij het Romeinse leger. Daarmee was een traditie geboren. Nederlanders streden mee in de Russische marine, het Finse leger en meer dan zevenhonderd mannen en vrouwen vochten mee tegen de dictatuur van Franco in de twintigste eeuw, en nog steeds staan we bekend als een strijdlustig landje.

Toen de paus in de halverwege de 19e eeuw zijn wereldlijke soevereiniteit dreigde kwijt te raken, deed hij in 1861 een dringende oproep aan katholieke jonge ongehuwde mannen over de gehele wereld om naar Italië te komen om de bezetting van Rome te voorkomen. Van de naar schatting elfduizend mannen die naar Italië vertrokken, kwam het grootste gedeelte, ruim drieduizend vrijwilligers, uit Nederland. Enkele tientallen strijders kwamen uit Rijnwoude en voorkwamen met hun inzet de totale ondergang van de rooms-katholieke Staat, het Patrimonium Petri.

 (Zie afbeelding 1.)

Paus Pius IX in de problemen 
De Italiaanse geschiedenis kende in de tweede helft van de negentiende eeuw vier hoofdrolspelers: een paus, een keizer, een republikein en een koning. Soms waren ze bondgenoten, maar altijd met tegenzin, want alle vier hadden ze een eigen belang. Terwijl de koning en de republikein de handen ineensloegen om de paus uit de weg te ruimen, zocht de paus steun bij rooms-katholieke volgelingen uit de hele wereld. Zijn steun en toeverlaat keizer Napoleon III was aan het einde van negentiende eeuw, verloor hij. De Franse troepen, die de paus altijd zo trouw waren gebleven, trokken weg uit de Pauselijke staat, die zo ongeveer het gehele middengedeelte van Italië omvatte. De Pauselijke staat was daarmee gedoemd om in handen te vallen  van koning Victor Emmanuel II en republikein Guiseppe Garibaldi. De ongeveer elfduizend vrijwilligers waren het laatste redmiddel van de paus. Zij noemden zichzelf de zouaven, naar een eenheid van 200 zuauas, een groep Berbers die het Franse leger in Algerije ondersteunde en die het Franse leger sinds 1831 militair had bijgestaan. Hun gevechtskleding vormde de inspiratie voor het merkwaardige tenue waarin de pauselijke zouaven gekleed gingen. Het uniform bestaat uit een tuniek met rode biezen en een driekwartlange pofbroek. De fez, die een tamelijke Turkse uitstraling had, werd vervangen door een kepie, een halfhoge, ronde pet met klep. De zouaven kregen een pittige opleiding die zo gedegen was dat ze in verhouding van 1 op 10 man het gevecht werden ingestuurd.

(Zie afbeeldingen 2, 3 en 4.)

Plaatselijke zouaven
De 21-jarige Andries Kerkvliet uit Hazerswoude kreeg een rol in dit verhaal. Niet iedereen kon zomaar zouaaf worden. Voor de Nederlandse vrijwilligers in het Zuavi Pontifici gold formeel een aantal eisen. Ten eerste moest je een verklaring hebben van de lokale pastoor dat je een goede katholiek was. Verder moest je kunnen bewijzen dat je Nederlands burger was en tussen de achttien een veertig jaar oud zijn. Je mocht niet getrouwd zijn en minderjarigen hadden toestemming van hun ouders nodig. Andries gaf in 1866 gehoor aan de dringende oproep van de paus. Hij reisde via verzamelplaats Oudenbosch en Marseille naar Rome. Hij vocht, na zijn training, op 3 november 1867 mee in de slag bij Mentana en woonde verschillende expedities bij. Nicolaas, de broer van Andries, wilde ook graag naar Rome en meldde zich net als vele anderen in 1867 bij pastoor Van de Laar van de Michaëlparochie aan de Rijndijk. De strijd was in 1867 echter al bijna gestreden en voor Nicolaas had het dan ook weinig zin om af te reizen.

De succesvolle slag van Mentana had het thuisfront gemotiveerd en de strijd in de pauselijke staat werd vertaald in aantrekkelijke verhalen. De beroemde zouaaf Pieter Jong uit Lutjebroek verwierf een heldenstatus bij deze slag die nog tientallen jaren onderdeel van de rooms-katholieke geschiedenis Nederland uitmaakte.

Bij terugkomst na de val van Rome op 20 september 1870 werd het Andries pijnlijk duidelijk dat hij zijn Nederlandse staatsburgerschap was kwijtgeraakt. Kerkvliet had voor vertrek eigenlijk toestemming moeten vragen aan koning Willem III om in ‘vreemde krijgsdienst’ te mogen treden, maar dit was hij vergeten. Daarbij had Andries reumatiek en malaria opgelopen. Andries was echter allerminst ontevreden, want een paar guldens en de pauselijke onderscheiding ‘Bene merenti’ en het Mentana Kruis ‘Fidei et Virtuti’ maakten alles goed. In een interview met het Leidsch Dagblad van 1928 vertelde de toen 85-jarige nooit spijt te hebben gehad van zijn keuze om naar Rome te vertrekken.

Hoewel de strijd vaak werd verantwoord met vrome motieven, had de grote Nederlandse interesse voor deelname alles te maken met de rooms-katholieke emancipatie in de tweede helft van de 19e eeuw. Het katholieke geloof in Nederland mocht vanaf de Reformatie tot de Franse Tijd niet publiekelijk worden uitgeoefend. Nederland was formeel een missiegebied tot het in 1853 weer onderdeel werd van de bisschoppelijke hiërarchie. In eigen land probeerden de katholieken hun plaats binnen de Nederlandse natie te bepalen. Het wegvallen van de paus zou desastreus zijn voor de plaatselijke katholieke kerk en de Roomse kerk in Nederland in het algemeen.

(Zie afbeelding 5.)

Andere plaatselijke helden waren: Wilhelmus Vasasour, Petrus van Zijl, Jacob Nicolaas Opdam, Gerardus de Bruijn, Dick Mesman, Wilhelmus Vrolijk, Arie Vlasveld en Leen Wortman. Deze Koudekerker kreeg in 1892 toestemming van de Minister van Binnenlandse Zaken om de bronzen medaille ‘Bene Merenti’ aan te nemen. Die toestemming was nodig, omdat het om een vreemde onderscheiding ging. Op deze oorkonde stond ook het beroep van Leen vermeld: cultivateur. Landarbeider dus. Op 10 maart 1891 had hij zijn medaille hangend aan een zijden lint met blauwe en witte strepen al ontvangen.

Arie Vlasveld werd bij de slag bij Mentana getroffen door een kogel. Andries zag hem achter een dood paard op de grond liggen. Vanuit die positie schoot hij nog steeds op de vijand. Later in het hospitaal begroette Arie Andries in onvervalst Nederlands: ‘Kerkvliet, Kerkvliet, die krenge hebbe mij in mijn achterwerk geschoten’.  Arie ontving later voor zijn moed de gouden medaille ‘Bene merenti’ en het Mentanakruis.

Sleutelrol

Uiteindelijk verdwenen drie van de vier hoofdrolspelers in het conflict van het toneel en de man die het minste had gedaan, koning Victor Emanuel II, overwon. Hij streek de beloning op: het huidige Italië. Paus Pius IX verloor het grootste deel van zijn grondgebied dat vanaf die tijd nog slechts bestond uit Vaticaanstad. Keizer Napoleon III verloor zijn troon en de republikein Giuseppe Garibaldi werd aan de kant geschoven. De val van Rome betekende het einde van de Nederlandse Zouavenbeweging. Onder Mussolini werd uiteindelijk in 1929 de vrede met het Vaticaan getekend. In het Verdrag van Lateranen op 11 februari van dat jaar werd de soevereiniteit van de paus erkend. De ogenschijnlijke bijrol van de Nederlandse zouaven bleek uiteindelijk toch een sleutelrol te zijn geweest. De pauselijke staat was gered, al was het dan in minimale vorm. Het erfgoed van St. Petrus was bevestigd, ook al bleef er van  het gebied van de paus nog slechts 44 hectare over.