Bernardus van Diepenheim

De Heerlijkheid Diepenheim

Tijd van steden en staten

Had het stadsbestuur van Diepenheim eind 16de eeuw het archief maar niet naar "veiliger oorden" gebracht. Dan hadden we nu meer over de oudste geschiedenis van Diepenheim geweten. Het archief werd gebracht naar het kasteel van Borculo en juist deze burcht werd in 1590 door brand verwoest. De geschreven geschiedenis van Diepenheim start nu met de Stamkroniek van Huis te Diepenheim en enkele bewaard gebleven oorkonden uit het begin van de 12de eeuw. Bij de wijding in 1105 van de herbouwde St. Walburgiskerk in Zutphen was Bernardus van Diepenheim één van de eregasten. Hij bezat het kasteel van Diepenheim "dat hem is angeërvet van zynen voorolderen". Het kasteel moet daar dus al langer hebben gestaan, maar over de periode vóór 1105 is niets bekend. Omstreeks 1169 wordt in een oorkonde Wolbertus als Heer van Diepenheim genoemd. Hij was een kleinzoon van stamvader Bernardus en "heeft hoff geholden op syn castrum beneven de watermolen". Daarmee is aangetoond dat de burcht toen naast de watermolen aan de oostkant van Diepenheim stond. Bijzonder is dat in deze oorkonde ook voor het eerst melding wordt gemaakt van het bestaan van de watermolen van Diepenheim. Al deze historische gegevens over de bewoners van Huis te Diepenheim werden gevonden in de aantekeningen uit 1715 van J.H.Nunningh. Bij de publicatie hiervan door ds. Chevallerau tijdens het eeuwfeest van de Johanneskerk in 1779 noemde hij het De Stamkroniek van Huis te Diepenheim.

Regenwice en graaf Hendrik van Dale

Toen in 1177 de bisschop van Munster met keizer Frederik van Barbarossa op veldtocht was in Italië, viel Johan van Ahaus, een neef van Wolbertus, bezittingen van de bisschop aan. De kerkvorst nam onmiddellijk wraak en viel de burchten van Ahaus en Diepenheim aan, hoewel uit niets was op te maken dat Wolbertus aan de rooftocht had deelgenomen. Wolbertus en zijn zonen sneuvelden bij de zware gevechten. Dochter Regenwice, die op dat moment ver van het oorlogsgeweld verwijderd in een klooster zat, werd de erfgename. Zij trad uit het klooster en trouwde met Hendrik van Dale, krijgsheer van de bisschop, in feite dus vijand van haar vader en broers. Was het een huwelijk uit liefde of was het gesloten door toedoen van de bisschop van Munster, een soort politiek huwelijk dus? Graaf Hendrik en Regenwice stichtten rond 1180 op een andere plaats een nieuwe burcht, namelijk op de kasteelbelt waar nu nog Huis te Diepenheim is gevestigd. Een strategische plek, te midden van ontoegankelijke moerassen en vennen, gelegen aan de oude weg door het Flier naar Stokkum. Bij de burcht werd ook een slotkapel gebouwd, aanvankelijk een eenvoudig lemen huisje, nu de Johanneskerk van Diepenheim.

De goederenlijst van de kapelaan

Everhard, de kapelaan van graaf Hendrik, kreeg de opdracht om alle inkomsten, pachten, rechten en eigendommen van Hendrik en Regenwice te beschrijven. Deze goederenlijst bleek van historische waarde voor de geschiedenis van Diepenheim. Vermeld werden onder meer de borgmansgoederen huize Peckedam en Westerflier, de boerderijen Nova Curia (Nijhof), domus Donckerlo (Donkelman), domus Mersche (Morshuis), maar ook Nova domus, waarschijnlijk het huidige kasteel Nijenhuis. De beide erven Bachus (vermoedelijk een verschrijving, hiermee zal het Haghuis worden bedoeld) en Geesink hadden in plaats van het opbrengen van tienden de verplichting de keukenbenodigdheden voor Huis te Diepenheim aan te voeren. Als zelfstandige Heerlijkheid had Diepenheim economische en zakelijke rechten zoals het innen van pachtgeld, visrecht, molenrecht en lokale rechtspraak.
Aan het begin van de 14de eeuw stierf het geslacht Diepenheim en Dale in de mannelijke lijn uit en werd Kunigunda erfgename. Zij trouwde eerst met Otto graaf van Tecklenburg en na diens dood met Willem van Boxtel, een neef van de bisschop van Utrecht. In 1331 verkochten zij hun bezit aan Jan van Diest, de bisschop-vorst van Utrecht, waarmee er een einde kwam aan de Heerlijkheid Diepenheim.