De stadspomp

Publieke voorzieningen

Tijd van burgers en stoommachines

Eeuwenlang waren de Ommenaren voor hun drink- en waswater aangewezen op gemeenschappelijke waterputten. Alle putten waren voorzien van een putpaal en een zwengel. De stad was opgedeeld in zogenaamde putwijken. De inwoners van die wijken waren zelf verantwoordelijk voor het onderhoud van de putten. Menig burger probeerde aan die verplichting te ontkomen. In 1807 stelde het stadsbestuur een heus waterputreglement op. Elk van de negen putwijken kreeg een eigen putmeester, die belast werd met het onderhoud van de put. Op de kadastrale kaart uit die periode staan alle stadsputten aangegeven. Het water was door gebrek aan hygiëne van slechte kwaliteit. Soms lagen er zelfs mesthopen direct naast de put.

Stadspompen

In 1826 verkeerden alle stadsputten in zeer slechte staat en groot onderhoud was noodzakelijk. Men besloot om de putten te vervangen door pompen met een loden of koperen pijp met een bak. Het stadsbestuur wilde eigenlijk pompgeld innen voor het onderhoud, maar dit stonden de Gedeputeerde Staten niet toe. Het onderhoud moest bekostigd worden uit bestaande inkomsten. In eerste instantie waren er acht pompen, later vijftien. De putmeesters werden opgewaardeerd tot pompmeesters. Zij moesten er onder meer op toezien dat er "geen baldadigheid gepleegd wordt" en "bij vriezend weer de pomp behoorlijk wordt gedekt".

Waterleiding

Halverwege de 19de eeuw kwamen de eerste waterleidingnetwerken in Nederland. In het begin betrof het particuliere initiatieven, maar na verloop van tijd begonnen enkele grote steden een gemeentelijk waterleidingnet aan te leggen. Aan het begin van de 20ste eeuw stimuleerde de provincie Overijssel ook de aanleg van waterleiding in het landelijk gebied. Maar de gemeenteraad van Ommen vond nog in 1925 zo'n nieuwe drinkwatervoorziening onnodig en duur. 2 jaar later ging de raad met een krappe meerderheid alsnog overstag. Uit bacteriologisch onderzoek was gebleken dat het water van de stadspompen niet erg betrouwbaar was. Vanaf 1927 werden de eerste huishoudens van Ommen aangesloten op het waterleidingnet van de Waterleiding Maatschappij Overijssel (WMO).

Verplichte aansluiting

In 1934 was de aanleg van het waternet zo ver gevorderd dat het stadsbestuur besloot tot een verplichte aansluiting op het leidingnetwerk. Ambtenaren moesten erop toezien dat de aansluiting plaatsvond. Er werden verschillende boetes uitgedeeld. Enkele huishoudens hadden van het stadsbestuur een vergunning gekregen om gebruik te blijven maken van hun eigen waterpomp. Regelmatige controle van hun drinkwater was echter een voorwaarde. Wanneer het water niet aan de gestelde eisen voldeed, werd de vergunning ingetrokken en moest de woning alsnog worden aangesloten op het waterleidingnetwerk. Het duurde tot ver na de oorlog voordat alle huizen in het buitengebied van de gemeente Ommen over kraanwater konden beschikken.

Laatste stadpomp

Door de komst van het waterleidingnetwerk raakten de stadspompen buiten gebruik. Ze verdwenen geleidelijk uit het straatbeeld. Tegenwoordig staat alleen op het Kerkplein in Ommen nog een stadspomp, maar dit klassiek exemplaar is in recente tijden geplaatst om een indruk te geven van de watervoorziening in vroegere tijden.