Freules van Beckum verbrand

De Reformatie

Tijd van ontdekkers en hervormers

Op 13 november 1544 stierven de schoonzusters Maria en Ursula van Beckum de martelaarsdood op het galgenveld even buiten Delden. De adellijke dames uit Diepenheim waren schuldig bevonden aan doperse geloofsopvattingen: ze loochenden de kinderdoop en sacramentsviering. Daarom liet de Twentse drost Goossen van Raesfelt (ca. 1499-1579), eigenaar van het naburige huis Twickel, de vrouwen op de brandstapel terechtstellen. De moed en vroomheid van Maria en Ursula tijdens hun vuurdood is in diverse martelaarsliederen bezongen.

Protestantse pioniers

De Europese protestbeweging tegen hypocrisie en machtsmisbruik binnen de Rooms-Katholieke Kerk vond ook in Overijssel weerklank. De handelssteden met hun religieuze centra en de Latijnse scholen onderhielden veel contacten met het Duitse achterland. Drie jaar na publicatie van zijn fameuze 95 stellingen in 1517 gaf de Zwolse drukker Corver al een geschrift van Luther uit. Naast de luthersen roerde zich de doperse beweging. Radicale elementen binnen deze stroming wilden met geweld een hemels Jeruzalem op aarde realiseren, zoals in 1534-1535 te Munster geprobeerd werd. Na felle vervolgingen kwam de beweging in rustiger en vreedzaam vaarwater. Vooral in het Land van Vollenhove en Twente verwierven de doopsgezinden veel aanhang.

Bevoorrechte kerk

Het calvinisme kreeg aanvankelijk weinig voet aan de grond in Overijssel. De Beeldenstorm van 1566 ging grotendeels aan de provincie voorbij. Pas na de overstap naar de opstandelingen tegen het Spaanse gezag in 1578 kondigden de grote steden de religievrede af, die de uitoefening van verschillende godsdiensten mogelijk maakte. Maar de hevige militaire strijd die ontbrandde, had een radicalisering van godsdienstige opvattingen tot gevolg. De calvinistische of gereformeerde stroming kreeg in West-Overijssel de overhand. Alsnog moest menig kerkinterieur eraan geloven. Vanaf 1583 stonden de Staten van Overijssel alleen de gereformeerde religie toe. De publieke uitoefening van andere godsdiensten werd verboden. Pastoors en onderwijzers moesten zich bekennen tot de gereformeerde leer of kregen de wacht aangezet.

Contrareformatie

Nadat Twente in 1597 door prins Maurits "van vijant en pauwesdom" ontdaan was, ging ook hier het roer om. Zo maakten de beelden en altaren in de St. Stefanuskerk te Borne plaats voor de huidige zandstenen preekstoel, symbool van de protestantse prediking. Maar erg lang heeft de predikant in kwestie niet van zijn kansel kunnen genieten. In 1605 heroverde de Spaanse veldheer Spinola (1569-1630) Oldenzaal. Vanuit deze stad begonnen de rooms-katholieken onder leiding van apostolisch vicaris Sasbout Vosmeer (1548-1614) en zijn opvolger Philippus Rovenius (1573-1651) aan een succesvolle contrareformatie. Naast bediening van de mis en reorganisatie van de kerk besteedden zij veel aandacht aan ziel- en armenzorg. Na de definitieve verovering van Oldenzaal in 1626 kreeg de Gereformeerde Kerk dan ook weinig vat meer op de bevolking in grote delen van Twente. Ook elders in Overijssel bleven grote concentraties van katholieken bestaan. Zij mochten alleen in huiselijke sferen bijeenkomen. Publieke samenkomsten werden herhaaldelijk door overheden verstoord en verantwoordelijken beboet of gevangen genomen. Pas in de 18de eeuw kregen de religieuze minderheden meer speelruimte. In 1740 bouwden de katholieken in Haaksbergen al een volwaardig kerkgebouw. Ruim een halve eeuw later, na de komst van de Fransen, werd de vrijheid van godsdienst ook grondwettelijk verankerd.