Frater Adrianus

Zorg voor blinden en slechtzienden

Frater Adrianus Kemps (1855-1930) van de Fraters van Tilburg wordt in 1874 door zijn congregatie naar Grave gestuurd om daar te helpen bij de blindenzorg voor jongens en mannen in het instituut Sint-Henricus. Zijn gezondheid is slecht, dus veel wordt er van hem niet verwacht. Maar hij bewijst het tegendeel met een reeks van schitterende prestaties.

De Graafse blindeninstituten Sint-Henricus en De Wijnberg, voor katholieke mannen en jongens, respectievelijk vrouwen en meisjes, zijn lang een begrip in Nederland. De instituten danken hun ontstaan aan de schatrijke Graafse familie De la Geneste. De laatste twee telgen, Henriëtte de la Geneste en haar priesterneef Henri staan aan de wieg van het lager onderwijs op katholieke grondslag en van het onderwijs in internaatsvorm aan katholieke blinden en slechtzienden. Naar de geest van die tijd is al dit onderwijs na de kleuterleeftijd strikt gescheiden.

De Wijnberg dateert als onderwijsinstituut voor ziende meisjes al van 1848. Het wordt geëxploiteerd door de Zusters van Liefde van Tilburg. In 1859 wordt Sint-Henricus gesticht, met de Fraters van Tilburg als verzorgers en onderwijzers. Daar ligt het accent op blindenzorg; onderwijs voor ziende jongens komt er pas in 1873. Vanaf 1882 gaan ook de zusters blindenzorg bieden. Frater Adrianus, gekomen in 1874, is in Sint-Henricus weldra een stuwende kracht. Hij is mede-uitvinder van een koperen schrijfplaatje waarmee blinden ziendenschrift kunnen schrijven en van het zogenaamd Graafs rekenbord, een hulpmiddel voor het rekenonderwijs dat internationaal toegepast zal gaan worden. Hij begint een borstelmakerij (1893), een drukkerij voor uitgaven in braille (1888) en een blindenbibliotheek (1918) die alle drie tot grote bloei komen.

Sint-Henricus en De Wijnberg groeien uit tot omvangrijke instellingen. De zusters vestigen zich uiteindelijk aan de Sint-Elisabethstraat, de fraters vertrekken in de jaren zestig naar Nijmegen. Maar dan loopt het aantal beschikbare fraters en zusters in korte tijd dramatisch terug; leken nemen hun taken over. De zorg wordt geprofessionaliseerd door nieuwe technische vindingen en vorderingen in de medische wetenschap. Blinden lukt het beter werk te vinden in de ziendenmaatschappij. Onderwijs met bijbehorende opvang in instituutsvorm maakt plaats voor ambulante opvang waarbij het kind in principe thuis naar een gewone school gaat. De instituten fuseren en slanken af; wat blijven zijn een school voor speciaal buitengewoon onderwijs, een dagbesteding voor volwassenen en ouderen en woonvormen voor een beperkt aantal leerlingen. Dit alles staat tegenwoordig onder de vleugels van Koninklijke Visio. De Band, een in 1958 door de rector van de zusters begonnen gesproken weekblad, groeit uit tot de landelijke lectuurvoorziening Dedicon.

Jules de Corte

De bisschoppelijke commissie die de verantwoordelijkheid draagt voor de financiering van de Graafse instituten geeft vanaf 1888 een jaarverslag uit. In 1951 wordt dit een kwartaalblad onder de titel De stem van Grave, en dit blad verschijnt nog steeds. Maar er is ook letterlijk een 'stem van Grave': de in Sint-Henricus opgevoede kleinkunstenaar Jules de Corte (het meest bekend door zijn lied 'Ik zou weleens willen weten'), draagt er het zijne toe bij om blinden zichtbaar te maken in de maatschappij.