De marke Holten

Het markenstelsel

Tijd van steden en staten

Sinds de Middeleeuwen hadden de boerengemeenschappen in Oost Nederland zich georganiseerd in zogeheten marken. Door de toenemende ontginning nam de hoeveelheid woeste grond af. Deze gronden gebruikten de boeren voor het weiden van hun vee en bemesting van hun akkers. Het was dan ook noodzakelijk om maatregelen te nemen om deze gemeenschappelijke gronden in stand te houden. Men maakte daarom binnen een bepaald gebied ‒ de marke genoemd ‒ afspraken die de gebruiks- en eigendomsrechten nauwkeurig regelden. Zo is de marke ontstaan uit de noodzaak om het middeleeuwse boerenbedrijf gaande te houden. De eerste schriftelijke vermelding van het bestaan van een Sallandse marke is in 1207.

Buurschappen

Waarschijnlijk is de marke van Holten ontstaan in ongeveer de 12de eeuw. Het markerecht van Holten, waarin de betrokken boeren hun onderlinge afspraken vastlegden, dateert van 1474. Tot de marke van Holten behoren in die tijd de buurschappen Holten, Holterdijk, Neerdorp, Dijkerhoek, Beuseberg, Helhuizen, Borkeld, Langstraat, Look en Espelo. In 1429 stonden er nog maar 37 huizen of boerderijen in de marke Holten. De buurschap Espelo legde door omvang en/of ouderdom extra gewicht in de schaal.

Meiers en keuters

De eerste bewoners waren allen markegenoot. Iedere markegenoot had een aandeel in woeste grond, een waardeel of waar genoemd. Na verloop van tijd kwamen veel boerderijen in handen van de adel, geestelijkheid of (Deventer) burgers. Zij verpachtten de hoeven aan zogeheten meiers. De invloed van de zelfstandige boeren op de marke verminderde door het optreden van genoemde grootgrondbezitters. Intussen ging door de bevolkingsgroei de ontginning almaar verder. De markegenoten stonden dit veelal oogluikend toe. Ze profiteerden er vaak zelf van door grondverkoop of eigen aangraving. Zo ontstonden boerenbedrijfjes, katersteden, zonder aandeel in de marke. De katers of keuters waren voor hun bedrijfsvoering ten dele afhankelijk van de aandeelhouders in de marke.

Markebestuur

Het bestuur van de marke bestond uit de voorzitter, de markerichter genoemd. Naast de markerichter waren er verschillende lieden die de voorzitter bijstonden, zoals gedeputeerden (medebestuurders), boerrichters (vertegenwoordigers van de marke in de buurschappen), gezworenen of schutters (toezichthouders op het vee), zetters (belastinginners), rotmeesters (toezichthouder op het waterbeheer), markeschrijver en armenjager (tegen bedelaars en landlopers). De markevergaderingen ‒ ook wel "oltinck" "holtdag" of "oltspraek" geheten ‒ werden menigmaal in de openlucht gehouden. De Holter marke vergaderde één keer per jaar. Het markebestuur regelde zaken over stemrecht, eigendommen, geldmiddelen, aanleg en onderhoud van wegen, dijken en waterleidingen, brandweer en politietoezicht. Tot 1723 was Deventer bijna altijd de plaats van vergadering. Deze werd gehouden in de "erffkaemer" of het "choor" van de St. Lebuinuskerk te Deventer. Daarna vergaderde men in Holten in de kerk. Nog later kwam het markebestuur bijeen in De Denneboom, toen café en posthuis.

Opheffing

Op 19 juni 1843 besloot de markevergadering van Holten tot opheffing en verdeling van de markegronden. De overheid stimuleerde dit sterk, vanuit de gedachte de landbouw te moderniseren. De eigelijke liquidatie duurde nog jaren. In 1865 werd de marke officieel opgeheven. De gemeente nam in 1883 de eigendommen van de marke over. Een viertal straatnamen in Holten herinneren nog aan het markenstelsel, namelijk de Boerrichterstraat, het Holtinckspad, het Markepad en de Schuttersweg.