Overijssels kanaal

Bewoning in het Daarlerveen

Tijd van burgers en stoommachines

Vanaf het midden van de 19de eeuw werd in Overijssel begonnen met het graven van enkele kanalen vanaf het westen richting de oostelijker gelegen gebieden. Doel was het goederentransport tussen Salland en Twente te stimuleren en een impuls te geven voor de vervening en de ontginning van woeste gronden.

Sectie I: Kanaal Zwolle - Regge

In 1850 begon de Overijsselsche Kanalisatie Maatschappij (OKM) met de aanleg van het Overijssels Kanaal. Het eerste deel begon bij de stadsgrachten van Zwolle en liep via Wijthmen en Dalmsholte naar de Regge bij Eelen en Rhaan. De kruising met de Regge werd vorm gegeven door het plaatsen van een stuw in de rivier. Het kanaal liep hier tevens een stuk met de Regge mee, zodat het water in het kanaal op peil gehouden kon worden. Het werk, uitgevoerd door ruim 500 arbeiders, kwam in juli 1853 gereed.

Secties II en III: Kanaal Regge - Daarle en Daarle - Almelo

Het vervolg van het kanaal liep vanaf de Regge naar Daarle en van daar naar Almelo. Oorspronkelijk wilde men het kanaal aanleggen vanaf Almelo, in westelijke richting naar Wierden en vervolgens langs de huidige Veeneleiding tot bij de Tol, om daarna dwars door het Bruineveld bij Daarle richting de Regge te gaan. Onder meer door de tegenstand van Daarlese boeren, die hun landerijen niet doorsneden wensten te zien, werd de route verlegd. Omdat men tevens rekening moest houden met de Daarler-es, werd voor het dal van de Daarlerbeek gekozen. Dit kanaal werd op 12 juni 1855 voor de scheepvaart opengesteld. Omdat de Almelose Aa onvoldoende water leverde voor het op peil houden van het waterniveau werd er zo oostelijk mogelijk een zijtak gegraven naar de Vecht. Dat tracé kwam in 1856 gereed.

Ontstaan van Daarlerveen

Al snel kwam er bewoning langs het nieuwe kanaal. Zo lezen we in de Daarlese kerkenraadsnotulen uit 1856 dat zich "eenige vreemdelingen hebben geset in de Veenen van Daerle". Zij voorzagen in hun levensonderhoud door het graven van turf.
De veengebieden, die al in 1813 waren verdeeld onder de Daarler boeren, werden veelal verkocht aan ontginningsmaatschappijen. Deze veenbazen of verveners lieten zogenoemde wijken graven: Kalkwijk, Meesterswijk, Boeswijk, Lijsterwijk, Webbinkswijk, Vriezenveenschewijk, Nonkeswijk, Kooijwijk en Reinderswijk. Aan de Nonkeswijk in Daarlerveen en aan de Kalkwijk net over de grens met de gemeente Den Ham werden enkele kalkovens gevestigd. Aan de Kalkwijk en aan de de Webbinkswijk kwamen scheepswerven.
Rond de eeuwwisseling vestigden zich akkerbouwers, onder meer uit Groningen, op de dalgronden waar het veen inmiddels was afgegraven. Ook deze bedrijvigheid gaf weer de nodige bevolkingsgroei in het Daarlescheveld. Kerkelijk vielen de bewoners van dit gebied aanvankelijk onder Daarle. Na verloop van tijd werden de afstand naar het dorp, de slechte toestand van de weg en waarschijnlijk ook de geaardheid van de bevolking, redenen voor hen om zich te willen afscheiden. In 1909 verkregen zij toestemming hiervoor en voegden zij zich bij de gemeenschap van Vroomshoop. Het Daarlescheveld werd zelfstandig en kreeg officieel de naam Daarlerveen.