De bisschop van Utrecht
In 1024 was de Duitse keizer Hendrik II de baas over het Duitse keizerrijk. Ook Drenthe hoorde daarbij. Omdat de keizer niet overal tegelijk kon zijn liet hij anderen de baas zijn over stukjes van zijn land. Vaak waren dit mensen uit de kerk. De bisschop van Utrecht mocht vanaf 1046 de baas zijn over Drenthe. In die tijd was de kerk een instituut met veel macht en bezittingen.
De bisschop had in Drenthe veel boerderijen in eigendom. De boeren die daarin woonden moesten jaarlijks een deel van de oogst aan hem afstaan. De bisschop deed erg zijn best en daardoor gaf de keizer hem verschillende titels en macht. Als je denkt dat de bisschop ook zelf aan het metselen sloeg dan heb je het mis. Hij had het zo druk dat hij maar één keer in de 4 jaar in Drenthe kwam. Voor de rest liet hij anderen zijn zaakjes in Drenthe regelen. Hij zat dan in Utrecht of ergens anders.
Zwaardgevechten en bloedvergieten
Wat gebeurt er in zo'n machtssysteem? Jazeker, ruzie en gevechten. In veldslagen gingen groepen mensen elkaar te lijf met zwaarden en bijlen. Zo ook in 1227 bij Ane. De bisschop van Utrecht, Otto van Lippe, was nog steeds de baas, maar Rudolf van Coevorden moest de zaakjes in Drenthe voor hem regelen. Eigenlijk wilde Rudolf zelf de baas zijn. Hij kwam in opstand tegen de bisschop. Op 28 juli 1227 stonden 2 legers tegenover elkaar.
De mannen van de bisschop hadden glimmende harnassen en andere zware uitrusting. Maar de grond was zo drassig dat ze weg zakten. Rudolf en zijn leger van Drenten kenden het gebied en konden zo het leger van de tegenstander in de pan hakken en de bisschop vermoorden. Zo kreeg Rudolf de macht. Zijn geluk duurde echter niet lang, want het jaar erna werd hij verslagen door de nieuwe bisschop.
Vrede?
Rudolf won Coevorden uiteindelijk toch weer terug. In 1230 werd Rudolf uitgenodigd op het kasteel in Hardenberg. Denkend dat hij vrede kon sluiten ging hij er heen. Maar het was een valstrik. Rudolf werd gevangen genomen en geradbraakt. Wat dat is radbraken? Dan werd de veroordeelde op een wiel gebonden en alle ledematen werden kapotgeslagen tot hij een genadeklap kreeg en stierf. Rudolfs lichaam werd op een spies gestoken, zodat het volk goed kon zien wat er gebeurde met opstandelingen. Jakkes zul je zeggen. Maar bedenk: in de Middeleeuwen ging alles er wat bloediger aan toe dan nu.
-
Hutten
Jager-verzamelaars leefden in hutten. Ze trokken van plek naar plek, dus ze woonden in hutten die ze makkelijk konden opbouwen. We denken dat de huttengemaakt waren van stokken met daaroverheen riet of dierenhuiden, of misschien wel allebei. De huiden kon je gemakkelijk meenemen naar een volgende plek. En stokken en riet waren overal wel te vinden.
-
De Kano
De jager-verzamelaars gebruikten de kano voor de jacht en om te reizen. In een gebied met veel water komt een kano namelijk goed van pas. Deze kano's zijn uitgeholde boomstammen van zo'n vijf meter lang.
-
Honden
Honden waren belangrijk voor jagers en verzamelaars. Ze konden bijvoorbeeld de vangst van de jacht gaan zoeken of halen. Het waren huisdieren, die na hun dood werden begraven. Naast het skelet van Trijntje lagen drie honden begraven.
-
Fuik
Trijntje en haar groep jaagden op bevers, otters, allerlei soorten vogels en andere dieren. Voor het vangen van vissen, vooral snoeken, gebruikten ze netten en fuiken. In de fuik kwamen de vissen vast te zitten en daar konden ze niet meer uit. Ook vingen Trijntje en haar groep dieren met speren of met pijl en boog.
De fuik is gemaakt van rode kornoelje. Die plant heeft taaie rode takken. Het is een struik die veel voorkomt in gebieden waar het vochtig is.
-
Gereedschap
De jagers en verzamelaars maakten gereedschappen. Ze maakten bijvoorbeeld messen, bijlen en pijlpunten. Dit deden ze met vuursteen. Dat is een steen die makkelijk bewerkt kan worden. Met de zelfgemaakte pijlen gingen ze op jacht.
Jagers en verzamelaars namen de tijd om versieringen aan te brengen op de spullen die ze gebruikten, zoals manden en gereedschap. Ook werden er sieraden gedragen.
-
Vuur
Sommige stenen maken vonken als je ze tegen elkaar slaat. Jagers en verzamelaars gebruikten dit soort stenen om vuur te maken. De vonken vielen in gedroogde plantjes die makkelijk in brand vliegen. Met het vuur konden zij hun eten klaar maken en warm blijven. Ze roosterden het vlees van de dieren die ze vingen. De jagers en verzamelaars gooiden niks weg, want alles van de dieren werd gebruikt. Van de huid maakten ze bijvoorbeeld kleding en tassen.
Vensterplaat over Trijntje en haar stam op een donk in het rivierengebied waar nu Hardinxveld-Giessendam is. Illustratie: Irene Goede. Wetenschappelijke begeleiding: Luc Amkreutz/RMO. Lesmateriaal voor docenten: Vensterles Trijntje. Deze vensterplaat is ook de basis van LessonUp-lessen voor basisonderwijs en onderbouw VO.
Vensterplaat