Schoutambt Hellendoorn

Openbaar bestuur en rechtspraak

Tijd van steden en staten

Het platteland van Salland was opgedeeld in schoutambten. Deze kwamen in hoofdlijnen overeen met de kerspelgrenzen zoals die in de loop van de 12de eeuw door het kerkelijk gezag waren ingesteld. In die schoutambten maakte de schout de dienst uit. De schout van Hellendoorn wordt voor het eerst genoemd in een akte van eigendomsoverdracht uit 1334.
De benoeming van een schout geschiedde in die tijd door de drost van Salland, die zelf weer werd benoemd door de landsheer. Dat was aanvankelijk de bisschop van Utrecht en later Karel V en Philips II. Na de Reformatie kreeg de stad Deventer namens de Staten van Overijssel de bevoegdheid om de schout van Hellendoorn te benoemen.

Taken

De meeste schouten hadden gestudeerd en waren dus geen domme jongens. Ze werden bijgestaan door een onderschout, ook wel diender genoemd. De schouten en dienders moesten kunnen lezen en schrijven. Verder moesten zij minimaal 25 jaar oud zijn en welgesteld. Vanaf omstreeks 1600 moesten zij ook gereformeerd zijn.
De schouten hadden een omvangrijk takenpakket: zij zorgden niet alleen voor de handhaving van de rechtsorde, maar hadden ook taken die tegenwoordig door een burgemeester, notaris of ambtenaar van de burgerlijke stand worden uitgeoefend. Een schout was daarmee een persoon met enig aanzien. Maar zoals dat tegenwoordig bij bestuurders ook wel eens aan de orde is: de schout was niet altijd van onbesproken gedrag. Een voorbeeld daarvan kunnen we vinden in de rechtszaak die in 1555 gevoerd werd tussen Sweder Willems en de schout van Hellendoorn.

Sweder Willems versus Everwijn Vonke

Sweder was door de schout en diens zoon aangevallen, maar het schoutengericht van Hellendoorn had hem als de schuldige aangewezen. Het gericht met aan het hoofd een van de strijdende partijen kon in dit geval natuurlijk niet onpartijdig zijn. Sweder probeerde daarom een stap hoger in de rechtsgang zijn gelijk te halen. Hij tekende protest aan bij de Klaring, destijds de rechtbank voor hoger beroep in Overijssel. Uit het verslag van dit proces blijkt dat het volgende was voorgevallen. Sweder had plaggen gemaaid en schout Everwijn Vonke was op zijn grasland aan het werk geweest. De schout was naar Sweder toegekomen en had hem een klap voor het hoofd verkocht, waarop Sweder het op een lopen had gezet. De schout had daarop zijn zoon Hendrick de opdracht gegeven om Sweder "door het lyff te schieten". Sweder werd geraakt en wist net op tijd bij zijn broodheer Johan te Hulsen naar binnen te vluchten.
Verschillende getuigen, waaronder Johan te Hulsen, diens echtgenote en enkele buren, verklaarden voor de rechtbank dat deze aanslag "zomaar" had plaatsgevonden. Bij nader inzien bleek er echter meer voorgevallen te zijn: Sweder had eerder de nachtrust van de schout verstoord en hem in een dronken bui bedreigd. Helaas is niet duidelijk waarom en ook niet wie uiteindelijk in deze zaak het recht aan zijn kant gekregen heeft.