Van bakstenen tot geneesmiddelen

Hoogtijdagen van de industrie

Tijd van televisie en computers

Wie het dorp Olst in de jaren vijftig naderde, zag de hoge fabrieksschoorstenen al van verre voor zich oprijzen als teken van het industriële karakter van het dorp. Meer dan de helft van de beroepsbevolking verdiende zijn boterham in de industrie. Bovendien kwamen nog eens tientallen forensen dagelijks voor hun werk naar de Olster fabrieken, met de pont van de overzijde van de IJssel of per trein, zodat het 's morgens een drukte van belang was op het station van Olst.

Steenfabrieken

De gemeente Olst telde in het midden van de 19de eeuw vijf steenfabrieken, gelegen in de uiterwaarden van de IJssel. Tijdens het seizoen boden ze werk aan enkele honderden personen, onder wie veel kleine boeren die alleen van de opbrengst van hun land niet konden bestaan. Het leven van het "steenovenvolk" kenmerkte zich door armoede en ontberingen. De baksteenfabricage was de belangrijkste industriële activiteit in Olst. Ze werd echter tijdens de Eerste Wereldoorlog voorbijgestreefd door de snel groeiende vleeswarenindustrie. In 1950 waren er nog drie steenfabrieken over: Fortmond, 't Haasje en Hengforden. Na een sterke opbloei tijdens de naoorlogse wederbouw ging het in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw snel bergafwaarts. De laatste fabriek sloot in 1976 haar poorten. Alleen ruïnes herinneren tegenwoordig nog aan deze roemrijke periode uit de Olster geschiedenis.

Vleeswarenindustrie

De Olster vleeswarenindustrie is voortgekomen uit het ambachtelijke slagersbedrijf van de 19de eeuw. Omstreeks 1875 telde Olst meer dan twintig kleine slagerijen. Door de stijgende vraag naar vleesproducten en het mechanisatieproces werd de productie steeds grootschaliger. Twee slagerijen wisten dit ingrijpende veranderingsproces te overleven en groeiden uit tot middelgrote familiebedrijven: Olba, eigendom van de familie Bakhuis en Zendijk, eigendom van de gelijknamige familie. De grootste bloeiperioden van de vleeswarenindustrie vallen samen met de Eerste Wereldoorlog, toen er veel geld werd verdiend aan de vleesexport naar het oorlogvoerende Duitsland, en de jaren vijftig van de 20ste eeuw. Bij Olba en Zendijk werkten in die tijd ongeveer 350 personen, de aanzienlijke groep seizoenwerkers niet meegerekend. De vleeswarenindustrie bloeide niet alleen in Olst, maar in meerdere plaatsen langs de IJssel. Bedrijven in het IJsseldal namen in 1960 liefst een derde deel van de landelijke vleeswarenproductie voor hun rekening. Er werden in de vorige eeuw tientallen nieuwe producten ontwikkeld en op de markt gebracht: rookvlees, diverse soorten leverworst, bloedworst, snijworst, boterhamworst, leverkaas en lunchworst. Circa 30% van de productie in Olst werd geëxporteerd, vooral hammen en bacon.

Machines, asfalt en geneesmiddelen

De bloei van de vele steenbakkerijen en vleeswarenfabrieken in het IJsseldal vormde een gunstige voedingsbodem voor het ontstaan van gespecialiseerde machinefabrieken in Olst: Aberson en Veerman. Aberson legde zich toe op de bouw van machines voor de steenbakkerijen, zoals de steenpers en bagger- en zetmachines; Veerman produceerde een tijdlang machines voor vleeswarenbedrijven, zoals autoclaven en snij- en worststopmachines. Er werkten in de naoorlogse jaren soms meer dan honderd personen in de Olster machinebouw. Een andere toonaangevende industrie was de Olster Asphaltfabriek (OAF) van de familie Zendijk, die zich tussen de beide wereldoorlogen wist op te werken tot een bedrijf van landelijke betekenis. Het geproduceerde asfalt werd gebruikt als wegendek en als dakbedekkingsmateriaal. OAF ging in 1984 failliet, kort nadat aan het licht was gekomen dat het bedrijfsterrein van de fabriek in de uiterwaarden van Olst ernstig was vervuild.

In 1938 vestigde het kleine, chemische bedrijf Roxane zich met vijftien man personeel in het leegstaande vleeswarenbedrijfje van Linthorst aan de Veerweg in Olst. Het bedrijf startte de productie van insuline, een leverpreparaat en andere geneesmiddelen. Roxane ging tijdens de oorlogsjaren samenwerken met Philips onder de naam Philips Roxane en vanaf 1959 ging het verder als Philips-Duphar. In 1980 kwam het bedrijf in bezit van Solvay NV te Brussel en ging zich toeleggen op de verpakking van geneesmiddelen in capsules, flessen en spuiten.