Sociale woningbouw

WC in huis, een luxe

In 1865 was een bloeiperiode aangebroken voor de visserij. Die periode van welvaart zou tot ongeveer 1920 duren en Maassluis profiteerde daar volop van. Met de visserij groeiden de toeleveringsbedrijven in aantal en in grootte.
Met het gereedkomen van de Nieuwe Waterweg in 1872 vestigde zich een aantal dienstverlenende bedrijven voor de scheepvaart op de Waterweg in Maassluis. De economie werd met de komst van al die bedrijven gevarieerder. Door het in gebruik nemen van de spoorlijn in 1890 kwam er nog meer bedrijvigheid naar Maassluis. Al die bedrijvigheid trok arbeiders aan die Maassluis allemaal moest huisvesten.

Meer huizen zijn nodig
Het aantal inwoners groeide, zowel door geboortes als door arbeidsimmigranten, van nog geen 4.000 in 1850 tot ruim 10.000 in 1920. Maar goede woningen waren niet aanwezig; er heerste woningnood. Rond 1850 stonden er in Maassluis nog maar 665 woningen en er woonden gemiddeld 5,6 personen in een huis. Met dezelfde bezetting zouden er in 1920 maar liefst 1.860 woningen in Maassluis moeten staan, en dat aantal was bij lange na niet aanwezig.

Eeuwenlang verschilde de stadsplattegrond niet veel met die van 1614. Uitbreiding was onmogelijk door de krappe gemeentegrenzen. Pas na de grenswijziging van 1878, waarbij de buitenpolders Kapelpolder en Taanschuurpolder, aan weerszijden van de haven, bij Maassluis gevoegd werden, kon de stadsuitbreiding naar de rivier toe beginnen.

Na 1890, toen een deel van de Taanschuurpolder was weggegraven om een nare bocht in de rivier recht te trekken, kwam de stadsuitbreiding met woningbouw op ’t Hoofd op gang. Rijkere particulieren lieten grote woningen langs de haven en de rivier bouwen. Bedrijven zoals de Vensterglasfabriek bouwden woningen in serie voor zijn werknemers, zoals in de Paul Krugerstraat. Voor arbeiders werd het voldoende geacht als er beneden een woonruimte was waar gekookt kon worden en waar de ouders sliepen. De zolder daarboven diende twee vertrekken te hebben: een voor de jongens en een voor de meisjes. Uiteraard was de ‘poepdoos’ om hygiënische redenen buiten achter het huis.

Woningen op ’t Hoofd
Dankzij de Woningwet uit 1901 kon Willem Dirkzwager, de directeur van de Vensterglasfabriek, de woningbouwvereniging Volkshuisvesting oprichten in 1911. De Woningwet gaf particulieren namelijk de mogelijkheid een geldlening van de gemeente te krijgen. De gemeente had dan ook veel invloed als het ging om de voorwaarden waaraan de huizen moesten voldoen. Zelfverrijking door zogenoemde huisjesmelkers was niet mogelijk, want bestuursleden mochten ‘generlei geldelijk voordeel genieten’ en bij opheffing van de woningbouwvereniging moest het vermogen worden geïnvesteerd in plaatselijke huisvestingsprojecten.

In juli 1913 startte de bouw van 36 dubbele woningen voor ƒ 1.715,- per woning aan de Parallelweg. Later is deze straat omgedoopt tot Adriaan van Heelstraat. Aan het eind van de Adriaan van Heelstraat, aan de Matthijs van Heelstraat en de Ary Krijgsmanstraat verrezen dezelfde woningen in één groot bouwproject. In april 1914 was al de oplevering. Door de mobilisatie en de schaarste aan levensmiddelen, goederen en inkomen in de Eerste Wereldoorlog hadden de bewoners echter wel problemen om de huurprijs van ƒ 2,40 tot ƒ 3,- per week op te brengen.
In 1919 startte de bouw van de woningen aan de Hendrik Schoonbroodstraat. Deze grotere woningen verschilden duidelijk van de eerder gebouwde woningen. Ze kostten dan ook  ƒ 4,- in de week.

Woningen op ’t Stort
De Maassluische Woningbouwvereniging was opgericht om alle in Maassluis werkende arbeiders van goede woningen te voorzien. De doelstelling was onder andere om ‘de minder bedeelde werkman en de ouden van dagen’ van een betaalbare woning te voorzien. Maar in 1923, een jaar na het gereedkomen van de 277 woningen in de Kapelpolder, nu bekend als de wijk ’t Stort, werd deze woningbouwvereniging alweer ontbonden. De woningen waren uitstekend van kwaliteit, maar bleken te duur voor de doelgroep en bleven leegstaan. De slechte economische omstandigheden van de jaren ’20, de werkloosheid, de huurachterstanden en de grootschalige leegstand waren de oorzaak van het opheffen van de vereniging. Vanaf 1924 ging de gemeente de woningen zelf verhuren en onderhouden. In 1929 nam de gemeente alle bezittingen en schulden over van de Maassluische Woningbouwvereniging.
Er waren nog meer verenigingen die huizen wilden bouwen in de Kapelpolder. Maar die zagen er uiteindelijk vanaf omdat er verschil van mening ontstond over de woningplattegrond. De commissie van bouwtoezicht struikelde over de plaats van het privaat (de wc) die niet op een buitenmuur bleek aan te sluiten. In 1920 was er serieuze discussie of een toilet in huis wel hygiënisch was en of de toegang via een apart halletje kon of buitenom geregeld moest worden.

Uiteindelijk waren alle woningen eind jaren dertig bewoond. Niet door arbeiders, maar door ambtenaren en andere beter gesitueerden die de huurprijs op konden brengen.


Een hele wijk verhuisde
In 1976 moesten de Adriaan van Heelstraat, Matthijs van Heelstraat, Ary Krijgsmanstraat en Hendrik Schoonbroodstraat wijken voor de aanleg van de Deltadijk en werden afgebroken. In de jaren ’80/’90 verrees een nieuwe woonwijk op ’t Stort, Elysium, op de plaats van de afgebroken Elementumfabriek. Hier kregen Schoonbrood en Krijgsman opnieuw een straatnaam, samen met de andere helden uit de Franse tijd: Jan Boudestein, Jan Stoorvogel en Cornelis van der Kolff. De straatnaam Adriaan van Heel bleef achter op ’t Hoofd als adres van het bedrijf Key en Kramer, later Conline. Zijn zoon Matthijs kreeg een herdenkingsplaquette op ’t Stort.