Ramp in de nacht

In de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari 1953 werden Zeeland en de Zuid-Hollandse eilanden door een enorme overstroming getroffen. Springtij en een noordwesterstorm stuwden het water in de Noordzee op tot recordhoogte waardoor de dijken braken. Op het Zuid-Hollandse eiland Goeree-Overflakkee bijvoorbeeld, stonden de dorpen Oude en Nieuwe Tonge binnen een half uur twee tot drie meter onder water. Bij De Ramp vonden 1795 mensen de dood, van wie 677 uit Zuid-Holland. Ruim 70.000 mensen werden dakloos. De verbindingen met het rampgebied raakten verbroken. De eerste berichten van de ramp die zich in de delta afspeelde kwamen van plaatselijke radiozendamateurs.

Was men gewaarschuwd?

De Stormwaarschuwingsdienst van het KNMI liet eind zaterdagmiddag 31 januari een telegram uitgaan met de tekst: 'Boven het noordelijke en westelijke deel van de Noordzee woedt een zware storm tussen noordwest en noord'. Ook werd voor 'gevaarlijk hoog water' gewaarschuwd. Helaas bereikten deze berichten veel autoriteiten niet. En omdat er 's nachts ook geen radio-uitzendingen waren kon men ook niet via dat medium worden gewaarschuwd. In het rampgebied was men dus niet of nauwelijks op de komende storm voorbereid.

De toestand in het rampgebied

Op de eerste dag van de Ramp waren de inwoners op zichzelf aangewezen. Met bootjes werden mensen van zolders en daken gehaald en bij eb probeerden slachtoffers hoger gelegen plekken te bereiken. Dat was noodzakelijk, want een tweede vloed was nog hoger dan de eerste en liet veel beschadigde huizen alsnog instorten. Zo gingen velen koud, nat en hongerig de tweede nacht in. Pas vanaf maandag konden reddingswerkers in het gebied doordringen en werd de bevolking geëvacueerd. De actie 'Beurzen open, dijken dicht' leverde € 62,5 miljoen op. Ook werd veel kleding en huisraad ingezameld. Schoonmaak en herstel kwamen geleidelijk op gang. In de hoofden van de getroffenen zou De Ramp altijd een huiveringwekkende ervaring blijven.

Hoe kon het zover komen?

Vanaf 1937 was door Johan van Veen, hoofdingenieur bij Rijkswaterstaat, gewaarschuwd dat de dijken in het gebied te laag waren. Maar tijdens de Tweede Wereldoorlog en de wederopbouw was er geen geld om ze te verhogen. Een goedkoper alternatief leek het verkorten van de kustlijn. Daarvoor zouden de eilanden via dammen met elkaar verbonden moeten worden. Een rapport hierover verscheen een paar dagen voor De Ramp, die alles in een stroomversnelling bracht. Midden februari werd de 'Deltacommissie' benoemd. Dankzij de vele onderzoeken in de voorgaande jaren kon de commissie al in mei 1953 de eerste adviezen presenteren en in 1958 kwam het eerste Deltawerk gereed: de Stormvloedkering in de Hollandse IJssel. Het laatste was de Maeslantkering in 1997 (zie venster 50).