Grafheuvels en -giften

De eerste vaste bewoners

Tijd van jagers en boeren

Grafheuvels vormen de oudste sporen van menselijke bewoning in het Overijsselse landschap. De heuvels zijn 0,5 tot 2 meter hoog en hebben een doorsnee van 8 tot 10 meter. Tientallen grafheuvels zijn bewaard gebleven, vooral langs de rivier de Vecht en op de stuwwallen van Overijssel. Ze vormen een tastbare herinnering aan de eerste landbouwers die zich vanaf 5.000 v.Chr. op deze hoger gelegen gronden in de provincie vestigden. Zij maakten de overgang van een leven als jager-verzamelaar naar dat van landbouwer, om op die manier meer bestaanszekerheid te hebben. Hun begraafplaatsen bij de eerste nederzettingen getuigen nog altijd van deze revolutionaire stap.

Hunebedden

Even noordelijker in Drenthe lieten diezelfde boeren als laatste rustplaats imposante hunebedden na. Bij gebrek aan grote zwerfkeien kwam het daar in Overijssel amper van. Er zijn hier wel enkele hunebedden geweest. Een reisgids uit het jaar 1700 merkte over Steenwijk op dat "de reizigers niet moeten vergeten hier buiten de stad te gaan bezien de grafsteden of groote Steenhopen der oude Hunnen of Reuzen." Deze grafmonumenten zijn helaas rond 1840 verwoest. Een ander hunebed bij Mander is het meest zuidelijk gelegen exemplaar in Nederland. Hiervan werden in 1957 de incomplete restanten gevonden.

"Heidensche voorvaderen"

De grafheuvels in Overijssel dateren uit de laatste periode van de Nieuwe Steentijd tot en met de Midden Bronstijd (ca. 3000-1200 v.Chr.). Van de hierin begraven mensen is doorgaans niets meer terug te vinden. Een uitzondering vormde een grafheuvel in Mander, waar een verkleuring in de grond in de vorm van een lijk werd aangetroffen: de zogenoemde Man van Mander. Soms bevatten grafheuvels giften die de doden meekregen voor het hiernamaals, waarvan vooral het aardewerk resteert. Juist vanwege deze grafgiften vielen veel grafheuvels ten prooi aan schatgravers. In de 19de eeuw gingen "liefhebbers van vaderlandsche oudheden" op zoek naar "ongeschondene begraafplaatsen onzer Heidensche voorvaderen". Het zorgvuldig graven van sleuven dwars door de heuvels heen bracht enkele keren bijzondere vondsten aan het licht, zoals een bronzen zwaard op de Herikerberg bij Markelo. Pas in 1961 kregen grafheuvels een beschermde monumentale status.

Urnenvelden

In de Late Bronstijd en Vroege IJzertijd (ca. 1200-500 v.Chr.) maakten de individuele grafheuvels plaats voor collectieve urnenvelden. De doden werden niet langer begraven, maar op brandstapels gecremeerd. De asresten deed men veelal in urnen die in dodenakkers werden bijgezet. Lage heuveltjes markeerden de graven, veelal met een greppeltje rondom. Overijssel telde in deze periode waarschijnlijk niet meer dan 2.000 inwoners. Hun onopvallende verschijningsvorm bracht met zich mee dat boeren bij het ploegen regelmatig op dergelijke urnenvelden stuitten. Pas de laatste decennia is meer systematisch archeologisch onderzoek verricht naar deze grafvelden en de bijbehorende nederzettingen. De grafvelden zijn in een aantal gevallen langs belangrijke doorgaande wegen aangelegd. Ze lijken daarmee ook gefungeerd te hebben als markering van het eigen territorium van de boerenbevolking.