Onderduiken

Tijd van wereldoorlogen

Onderduikersholen en andere schuilplaatsen
Joden waren niet veilig tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ze werden opgepakt en naar kamp Westerbork vervoerd. Vanuit daar gingen de Joodse mannen, vrouwen en kinderen met de trein naar concentratie- en vernietigingskampen. Eerst wist niemand wat daar gebeurde. Na de oorlog bleek dat miljoenen Joden in de kampen vermoord waren. Om niet gepakt te worden, moesten de Joden zich verstoppen. Onderduiken noemen we dat. Ook in Drenthe waren mensen die Joden in huis verstopten. Dat was heel gevaarlijk.

Het belangrijkste was, niet ontdekt te worden door de nazi's (Duitsers). Als dat gebeurde werden de mensen die onderduikers verstopten ook afgevoerd naar de concentratiekampen.
Joodse mensen moesten zich goed verbergen. Dat gebeurde soms in koeienstallen, in een kamertje met bijvoorbeeld een dubbele wand in een huis of op zolder. Ook de bossen in Drenthe waren een goede schuilplaats. In het bos werd dan een hol gegraven en afgedekt met takken. Zo kon niemand zien dat er mensen in het hol zaten. Erg comfortabel was het onderduiken niet. De mensen zaten vaak opgesloten in een kleine ruimte en konden er zelden uit. In het onderduikershol was het 's winters ijskoud en was de onderduiker afhankelijk van hulp van anderen voor eten en drinken.

Jacoba Omvlee
Bij de molen van Zuidbarge woonde Jacoba Omvlee. Toen ze hoorde dat de Joodse familie Ten Brink moest onderduiken, liet ze twee kamers timmeren op de zolder van haar huis. Dat was heel gevaarlijk, omdat de timmerman een NSB-er was (hij was lid van de partij die Hitler steunde). Jacoba vertelde de man dat de kamers nodig waren voor haar twee studerende kinderen. Niemand wist dat zij de Joodse familie verborg. Twee keer is de familie Ten Brink bijna ontdekt. De eerste keer toen de zoon van Jacoba op advies van de Joodse vrouw koeienmilt wilde kopen voor het avondeten. De slager riep: maar dat is Joods eten! De zoon van Jacoba kon toen gelukkig een goede smoes bedenken. Een tweede keer kwamen er Duitsers aan de deur. Ze wilden het huis doorzoeken. Jacoba gaf ze een uitgebreide rondleiding, zodat de familie op zolder tijd had om zich te verstoppen in een kast. De kinderen van Jacoba gingen in de bedden liggen van de Joodse familie alsof het hun kamer was. Het lukte! De mensen die ondergedoken hebben gezeten bij Jacoba hebben de oorlog overleefd. Er is in 1988 een film over ze gemaakt. De kleinkinderen van Jacoba spelen in de film. De film wordt nog vertoond, in 2012 zelfs op het Nederlandse Filmfestival.

Onderduikershol
Alle mensen die de Joden hielpen werden samen 'het verzet' genoemd. In Diever kwamen deze verzetsmensen samen in het onderduikershol. Ze bedachten plannen om de nazi's dwars te zitten met overvallen op bijvoorbeeld de distributiekantoren in Dwingeloo en Diever, en het bevrijden van een inwoner uit Dwingeloo uit een politiecel. Op een distributiekantoor werden bonnen verdeeld, waarmee je eten en drinken kon kopen. Het onderduikershol in Diever had de bijnaam de Wigwam. Eén van de mannen in het verzet, Fokke Hessels, was namelijk dol op indianenverhalen. In het onderduikerhol zaten Joden, verzetsmensen en Amerikaanse en Engelse soldaten. De soldaten waren met een parachute geland en moesten zorgen uit handen te blijven van de Duitsers. Ze kregen onderdak en eten van de bevolking. De bakker en slager zaten in het verzet. En de dokter en een politieagent. Veel van deze mensen hebben de oorlog niet overleefd. Tijdens een overval zijn veel mensen van het verzet opgepakt. De politieman was de enige die terugkwam uit het concentratiekamp.