"Wij leven hier midden in de streek van het beste roodbonte Maas-, Rijn-, IJsselvee, welk veeslag dankzij de goede zorgen der fokverenigingen, in de laatste jaren zoo enorm verbeterd is, en tegenwoordig in het buitenland zozeer de aandacht op zich vestigt", aldus een correspondent van het Algemeen Handelsblad over de groots opgezette Nationale Landbouwtentoonstelling in 1910 te Olst. "Van hoeveel belang de tentoonstelling is, moge blijken uit het feit dat we een kleine 200 inzendingen van roodbont IJsselvee aantreffen." In 1906 erkende het Nederlands Rundvee Stamboek het Maas-, Rijn- en IJsselvee (MRIJ) als apart ras naast de zwartbonte Fries-Hollandse koeien en de Groningse blaarkoppen. Het Fries-Hollandse ras gold als melkkoe bij uitstek en het blaarkopras meer als vleeskoe. De MRIJ zat er precies tussenin: ze gaven goed melk en brachten bij de slager ook nog eens wat op. De robuuste dubbeldoelkoeien uit het Nederlandse rivierengebied waren in trek. Ze hadden bovendien minder last van de heersende rundveetuberculose dan de Fries-Hollandse koeien.
Van landbouw naar veeteelt
Het MRIJ-vee vormt het levende bewijs van de grote omslag in
de landbouw sinds de 19de eeuw. Het (melk)vee kwam centraal te
staan in de agrarische bedrijfsvoering van die dagen. Goedkoop
importgraan uit met name Amerika had de landbouw rond 1880 in een
crisis gestort. De Nederlandse boeren legden zich steeds meer toe
op de veeteelt, met koeien, varkens en kippen als hoofdmoot.
Bovendien waren de boeren zichzelf gaan organiseren om sterker te
staan op de internationaliserende markt. Ze richtten
landbouwverenigingen op: coöperatieve aan- en verkoopverenigingen,
eigen melk- of boterfabrieken en niet in de laatste plaats
verenigingen tot verbetering van het vee.
Veefokkerij
De veefokkerij was een toonbeeld van het toegenomen
organisatievermogen en zelfbewustzijn van de boeren. Lokale
fokverenigingen verzorgden de administratie van het stamboekvee en
zorgden meestal voor de periodieke melkcontrole. Stierhouderijen en
latere stations voor kunstmatige inseminatie (KI) hielden de beste
stieren voor de regio vast. De jaarlijkse fokveedagen, centrale
stierenkeuringen en afstammelingenkeuringen vormden het trefpunt
van MRIJ-minnend Overijssel en Gelderland. Menig boer heeft het
eremetaal nog prijken op de schoorsteenmantel.
Brede belangstelling
De vruchtbare IJsselvallei gold als de bakermat van de
MRIJ-fokkerij, maar het roodbonte vee kwam in grote delen van
Overijssel voor. In Twente legde men evengoed al vroeg
belangstelling voor het stamboekvee aan de dag. Niet zelden namen
agrarisch georiënteerde textielfabrikanten daarbij het voortouw. De
veekeuringen in Tubbergen en Delden trokken mensen van heinde en
verre. In Raalte vond de jaarlijkse stierenkeuring van Overijssel
plaats. Alleen in Noordwest−Overijssel domineerde het zwartbonte
vee.
Holsteinisering
Vanaf de jaren tachtig van de 20ste eeuw kantelde het ideaal
van de dubbeldoelkoe ten gunste van hoge melkproductie.
Schaalvergroting en specialisatie gingen in de landbouw hand in
hand. Nederlandse melkveehouders lieten hun koeien insemineren met
sperma van Holstein-Frisian uit Amerika, die van oorsprong uit
Nederland kwamen, maar veel melktypischer doorgefokt waren. Ook het
MRIJ-vee veramerikaniseerde onder invloed van (al dan
niet Red) Holsteins. Steeds meer roodbont vee maakte plaats voor
het genetisch dominante zwartbont. In 2001 brak een rampzalige
mond-en-klauwzeer-epidemie uit in de IJsselvallei. Vanwege
het radicale ruimingbeleid in de driehoek Zwolle-Deventer-Apeldoorn
zagen vele boeren het resultaat van honderd jaar MRIJ-fokkerij
teniet gedaan. Raszuiver MRIJ-vee behoort inmiddels tot de zeldzame
huisdierrassen van Nederland.