Het renaissanceslot Toutenburg

Stadhouderlijke residentie

Tijd van ontdekkers en hervormers

In 1511 schonk het stadsbestuur van Vollenhove aan drost Jurjen Schenck een stuk grond ten zuidoosten aan de stadsgracht. Hierop begon in 1524 de bouw van het grootste woonkasteel dat ooit op Overijsselse bodem heeft gestaan. Schenck vernoemde het slot naar zijn familiebezit in Duitsland, de baronie Tautenburg bij Jena. In 1531 was het grotendeels klaar. De kasteelheer stierf op het huis in 1540.

Jurjen Schenck van Toutenburg

Schenck was in het gevolg van de in 1496 verkozen bisschop van Utrecht ‒ en daardoor tevens landsheer van Overijssel ‒ Frederik van Baden naar de Nederlanden gekomen. Schenck werd door de nieuwe kerkvorst benoemd tot drost van Vollenhove, maar trad later als legeroverste in dienst van keizer Karel V. De keizer nam het landsheerlijk gezag van zijn ondergeschikte Utrechtse kerkvorsten in Overijssel over. In de diverse machtsoverdrachten van de noordelijke Nederlandse gewesten aan deze Habsburgse vorst maakte Schenck een bliksemcarrière. In 1521 werd hij stadhouder van Friesland, in 1528 ook van Overijssel en in 1536 tevens van Drenthe en Groningen. Gepromoveerd tot stadhouder van Overijssel nam hij niet zijn intrek op de oude landsheerlijke burcht, maar gaf hij opdracht tot de bouw van een splinternieuw residentiekasteel aan de andere kant van de stad.

Uiterlijk

Hoewel de Toutenburg nog het uiterlijk had van een sterke middeleeuwse burcht, was het niet gebouwd als militair verdedigingsbolwerk. De stenen muren waren te dun om tegen het 16de-eeuwse geschut weerstand te kunnen bieden. Ouderwets in zijn grondvorm had het slot als één van de eerste bouwwerken in de Noordelijke Nederlanden stijlkenmerken van de renaissance. Het grondplan was vierkant. Een forse poort in de westmuur, geflankeerd door twee torens, verschafte toegang tot het kasteel. Op de hoeken van de oostelijke muur stonden twee torens met een uivormige bekroning. Woonblokken van één verdieping hoog waren te vinden links en rechts van het poortgebouw en ook in aansluiting op de torens van de oostelijke muur. De zadeldaken van de vleugels hadden dakkapellen en getrapte gevels aan de kopse kanten. Deze bebouwing omgaf een binnenplein. Midden op dit plein stond het eigenlijke huis. Het had een L-vorm met een traptoren in de knik om de twee verdiepingen te kunnen bereiken. Het muurwerk was opgemetseld in een klein formaat baksteen. Omlijstingen van vensters, toegangen en dergelijke en eindafwerkingen en hoekpartijen van muurdelen waren versierd met natuurstenen ornamenten in renaissancestijl. Het geheel was omgeven door een gracht. Een houten brug met een poortje aan het begin verschafte toegang tot het slot. Het slot was vanuit Vollenhove te bereiken via een oprijlaan buiten de Bentpoort, achter Oldruitenborgh langs en pal naast de stadsgracht.

Hoofdstad van het Noorden

De keuze van Jurjen Schenck als stadhouder van het noorden voor Vollenhove als vestigingsplaats markeert de omslag van kerkvorstelijke naar stadhouderlijke residentie. Deze nieuwe status werd bevestigd door de komst in 1553 van het Hof van Kanselier en Raden, een nieuw gevormd hoog rechtscollege van de landsheer, en de verplichting voor de leden van dit Hof om te wonen in de stad Vollenhove. Deze situatie duurde tot de eerste inval van de Watergeuzen in 1572. Toen verhuisde het Hof naar Zwolle. Het uitbreken van de Opstand brak de veelbelovende toekomst voor Vollenhove af.

Verval

Na Schencks dood verscheen diens zoon en erfgenaam Karel Schenck als riddermatige op een landdag. Dit hield in dat de Toutenburg als havezate was erkend. Het slot werd na diens dood langdurig speelbal in handen van vermeende erfgenamen. Tijdens de Opstand namen de watergeuzen onder leiding van Diederik Sonoy in 1581 het slot bij verdrag in en lieten het ontmantelen. Toen de erfenisstrijd en oorlog achter de rug waren, bleken de opeenvolgende eigenaren echter niet in staat de vroegere grandeur van het slot te herstellen of te handhaven. Het was om zo te zeggen "een maatje te groot" voor de bescheiden staat die de Overijsselse landjonkers voerden en raakte nagenoeg in een permanente staat van verval. Het definitieve einde kwam met de verkoop en sloop van het slot bij het aflopen van de 18de eeuw. Het hele kasteelcomplex kwam in handen van de familie Sloet met het doel om haar landgoed Oldruitenborgh uit te breiden.
Het voormalige terrein van de Toutenburg binnen en buiten de gracht, de slotgracht zelf en de oprijlaan werden omgevormd tot een Engelse landschapstuin. Een ruïne van het voormalige kasteel bleef als romantisch decor ‒ een zogenoemde folly ‒ in het park bewaard. De prentenhandelaar en Vollenhovenaar Evert Maaskamp legde dit als eerste vast.