Kloosterboeren

Het klooster Ter Hunnepe

Tijd van steden en staten

Het vrouwenklooster Ter Hunnepe bij Deventer heeft eeuwenlang grote invloed gehad op Bathmen en omgeving. Het klooster zorgde voor het bevaarbaar maken van het riviertje de Hunnepe, liet gronden ontginnen en stichtte boerderijen. Samen met het huis van Dorth en het kasteel Arkelstein is het klooster van grote betekenis geweest voor de ontwikkeling van het dorp Bathmen. Vanwege het grondbezit in Bathmen had de abdis van het klooster als erfmarkerichteres zeggenschap in bestuurlijke zaken van de marke Bathmen en Loo. Samen met de heer van Dorth was de abdis erfkerkmeester van de kerk in Bathmen. Zij droegen bij aan het onderhoud en de inrichting van de kerk. Beiden hadden het zogenaamde collatierecht, het recht om de pastoor en later de dominee, maar ook de schoolmeester te benoemen.

Het Hof te Loo

De basis van het bezit van het klooster in Bathmen werd gelegd door de verkoop in 1367 door Everd van Essen en zijn vrouw van de Hof te Loo, in latere eeuwen ook wel Kuut genoemd. Een hof was een grote boerderij, oorspronkelijk één waarvan alle andere boerderijen in de omgeving afhankelijk waren. Aan deze boerderij was het markerichterschap van de marke Bathmen en Loo verbonden. De abdis zat persoonlijk de markevergaderingen voor, een opmerkelijk gegeven voor die tijd.

Kloosterboer

Het klooster wist door de eeuwen heen via koop of schenking veel bezittingen te verwerven. Van de circa 50 boerderijen van het klooster lag een tiental in Bathmen en omgeving. Behalve het Hof te Loo of Kuit waren dat onder meer Wibbelink, Essink, Noever en Nijenhuis. Een rentmeester beheerde namens het klooster de vele boerderijen. Tot de bezittingen behoorde ook de boerderij Somersfoirt (Somervaart, ook wel Kloosterboer genaamd). De op de boerderij wonende pachters werden "kloosterboeren" genoemd. Veel nazaten van deze pachters wonen ook in Bathmen. De familienaam Scheperboer is eveneens in deze tijd ontstaan.

Stift voor adellijke dames

Vanwege de Tachtigjarige Oorlog trokken de abdis en de kloosterlingen zich in 1578 terug in hun toevluchtsoord (een huis in de Menstraat) binnen de stadsmuren van Deventer. Het klooster werd echter niet opgeheven en functioneerde na de Reformatie als een protestants adellijk stift. In deze kloostergemeenschap werden alleen nog ongehuwde, adellijke dames opgenomen van de Overijsselse en Gelderse adel. Een Franse wet uit 1811 bepaalde dat alle bezittingen van het stift beschouwd moesten worden als bezittingen van het gehele Bataafse volk. Alle eigendommen van het stift Ter Hunnepe vervielen dus aan de staat en werden bij openbare veiling verkocht. Zo werd in 1813 boerderij Kuut verkocht aan Hermannus Koster uit Almelo. De oude boerderij is omstreeks 1930 afgebroken en vervangen. Nu is de boerderij in bezit van de familie Grotenhuis.