Ontzet van Steenwijk

De Nederlandse Opstand

Tijd van ontdekkers en hervormers

"Kerkdieven, rebellen, ketters!", klonk het van buiten de stad. "Zwijg, landverraders, bekvechters, papenknechten!", scholden de verdedigers terug vanaf de stadswallen. Vanaf oktober 1580 belegerde de Spaansgezinde stadhouder George van Lalaing, graaf van Rennenberg (1536-1581), met 6.000 soldaten en 1.200 ruiters de stad Steenwijk, die werd verdedigd door een Staats garnizoen van 600 man onder leiding van Johan van den Kornput (1542-1611). De vesting Steenwijk, gelegen aan een belangrijke route naar Noord-Nederland, was van groot strategisch belang. Rennenberg slaagde er bijna in de belegerden uit te roken door met gloeiende ijzeren kogels de stad in brand te schieten. Maar de verdedigers hielden stand, "voor vaderland en godsdienst", aldus het ooggetuigenverslag van Van den Kornput. In februari 1581 kwam een Staatse legermacht hen ontzetten. Steenwijk vierde feest.

Opstand

Tegen wil en dank was Overijssel betrokken geraakt bij de Opstand van de Nederlandse gewesten tegen hun Spaanse koning Filips II (1527-1598). De inwoners van Overijssel deelden weliswaar de bezwaren tegen zijn hervormingen van bestuur, rechtspraak en belastingen, "nieuwigheden" die rechtstreeks indruisten tegen hun aloude privileges. Maar tegelijkertijd hielden ze vast aan hun eeuwenoude staatsrechtelijke verbondenheid met het Heilige Duitse Roomse Rijk. Bovendien hadden de protestanten, die waren uitgegroeid tot drijvende kracht achter de Opstand, maar beperkte aanhang in Overijssel. Toch moesten de Staten op den duur kleur bekennen. Bovenal wilde men af van de gehate Spaanse garnizoenen. In 1578 kozen de Staten van Overijssel de kant van de opstandelingen.

Verschrikkelijke jaren

De aarzelende keuze voor de opstandelingen bracht allerminst de gewenste rust met zich mee. Integendeel, de jaren tachtig van de 16de eeuw vormen een inktzwarte bladzijde uit de geschiedenis van Overijssel. De provincie kwam pal in de frontlinie te liggen. Spaanse en Staatse huurlingen stroopten om beurten het platteland af. De ene boerderij na de andere ging in vlammen op. Zo wanhopig waren de boeren uit Twente, Salland en Mastenbroek dat ze zelf een legermacht vormden en begin 1580 de Staatse bevelhebber Filips van Hohenlohe (1550-1606) met zijn troepen verdreven. Maar Hohenlohe sloeg terug en doodde in twee veldslagen, onder meer bij Raalte, vele honderden boeren. In 1584 gaven de Staten-Generaal de opdracht de tactiek van de verschroeide aarde toe te passen om de Spanjaarden van hun rantsoen te beroven, waarbij onder meer Goor, Delden en Diepenheim in de as werden gelegd. De gewapende strijd concentreerde zich op de versterkte steden. Oldenzaal wisselde vanaf 1572 maar liefst zeven maal van bezetter. In 1626 maakte een Staats offensief ook aan dit laatste Spaanse bolwerk in Overijssel een einde.

"Olde veste"

Steenwijk was het intussen slecht vergaan. Na het ontzet van 1581 brak als gevolg van de vele lijken en kadavers een verschrikkelijke pestepidemie uit, die honderden mensen het leven kostte. Van de 2.500 inwoners bleven er niet meer dan 200 over. In 1582 viel Steenwijk door een verassingaanval alsnog in Spaanse handen. Tien jaar later heroverde Maurits van Oranje de vesting voorgoed na een zeer gewelddadig beleg. Van de oorspronkelijke bevolking kon bijna niemand de gebeurtenissen navertellen. Aanzienlijke delen van de vestingwerken rondom Steenwijk zijn recentelijk hersteld als blijvende herinnering aan de "Olde veste".