Minder goede en slechte tijden

De achttiende eeuw is voor het Noord-Hollandse platteland grotendeels een periode van armoede en achteruitgang, en dat geldt ook voor Waterland. De teruggang begon al in de eeuw ervoor. Vanaf het midden van de zeventiende eeuw tot ongeveer 1800 daalde het aantal inwoners in de gehele regio flink. In de Zeevang was de daling het ergst. Uiteindelijk zou daar maar een kwart van het oorspronkelijk aantal inwoners overblijven. Bovendien werd er vanwege de slechte economische situatie later (en minder) getrouwd, zodat er minder kinderen geboren werden. Onder die kinderen was de sterfte erg hoog. In Broek in Waterland bijvoorbeeld lag de gemiddelde leeftijd van overlijden bijna een eeuw lang op 23 jaar. Het aantal huizen daalde ook flink, zij het niet zo hard als de inwoneraantallen. Soms stond een deel van de huizen gewoon leeg. In Monnickendam bijvoorbeeld was in 1747 zo'n 15% van de huizen onbewoond.

Een van de oorzaken van de malaise was de smalle economische basis van Waterland: de melkveehouderij. Die leverde weliswaar producten voor de markt op, maar maakte Waterland ook kwetsbaar als zich problemen in die sector voordeden. Vooral in de winter stond het land vaak maandenlang onder water. Na een grote overstroming soms zelfs tot in het begin van de zomer. Dan kon een weiland maar een maand of vier gebruikt worden. Ook konden de van water verzadigde gronden dan zo modderig zijn dat de koeien er soms tot hun middel in weg zakten. Die voortgaande vernatting van het grasland was gunstig voor de groei van giftige onkruiden zoals de lidrus. Zij konden het vee ziek maken en bedierven de melk en de boter.

Erger nog was de veepest die gedurende de hele 18e en een deel van de 19e eeuw in perioden voorkwam, soms vele jaren achter elkaar. Die ziekte, binnengebracht door voor de slacht bestemde ossen uit Scandinavië, bezorgde het vee hoge koorts, etterende ontstekingen en diarree en leidde meestal binnen tien dagen tot de dood. Zo kon meermalen 70% van de veestapel verloren gaan.

Voor de vissers verminderde gedurende deze anderhalve eeuw langzaam aan het aanbod aan haring. Ook met de eigen Waterlandse scheepvaart ging het veel minder goed dan voorheen. Het ontbrak de stedelijke overheden van Edam en Monnickendam aan geld voor het open houden van de eigen aanvaarroutes en havens, die voortdurend verzandden en dichtslibden. Alleen de walvisvaart vanuit Jisp en De Rijp bleef nog lang floreren.

Dan waren er nog grote problemen met de dijken. Bij stormvloeden in 1730 en 1731 bleek dat de houten palen, die er een onmisbaar onderdeel van vormden, totaal vernield waren. Ze zaten vol gapende gaten die waren veroorzaakt door de paalworm, een wormvormig schelpdier dat met zijn tienduizenden microscopisch kleine tandjes diepe gangen in het hout boorde. Puin en keien, en later basalt moesten de dijken versterken, maar de werkzaamheden duurden tot in de 19e eeuw en vormden al die tijd een zware financiële last.

Als het er nog bijkomende verplichte dijkonderhoud niet meer was op te brengen, kozen veel bewoners noodgedwongen voor een oeroud recht: het spasteken. Ze staken hun spade in de dijk als teken dat ze afstand deden van hun land omdat het dijkonderhoud onbetaalbaar was geworden en verlieten hun grond. Die grond ging naar de plaatselijke overheden, die zo met zware schulden kwamen te zitten. Zoals Zuiderwoude dat met haar amper honderd huizen rond 1750 al een belastingschuld had 'verzameld' van bijna 50.000 gulden.

Zowel de plaatselijke overheden als de kerken probeerden die nood te lenigen. Dat varieerde van financiële hulp via 'bedeling' en diaconie tot en met allerlei vormen van scholing, zoals 'spin- en breischolen', werkverschaffingsprojecten zoals mandenvlechterijen of het steunen van nieuwe initiatieven voor werkgelegenheid, zoals een traankokerij of een weeffabriek.

Bij dit alles deed zich tevens een tweedeling in de samenleving voor. Want ook in Waterland waren nog altijd een aantal zeer rijke families, die fraaie panden lieten bouwen en een grote staat van leven voerden. Arm en rijk groeiden in deze periode zo steeds verder uit elkaar.