De Dedemsvaart

Turf als bron van welvaart

Tijd van burgers en stoommachines

De eerste spade voor het graven van de Dedemsvaart ging in 1809 de grond in. Jarenlang was het een druk bevaren vaarweg voor de turfschepen. Het destijds bijna 40 km lange kanaal is in de jaren zestig van de 20ste eeuw grotendeels gedempt. Veel bewoners langs de vroegere vaarweg missen de levendigheid van de scheepvaart. Er gaan zelfs stemmen op om de Dedemsvaart weer in ere te herstellen.
Al vanaf de 16de eeuw was turfwinning een belangrijke bron van inkomsten voor de dorpen en steden langs het Zwarte Water. Via de Arembergergracht (1560) voerden de schippers turf aan uit de venen in het Land van Vollenhove. Het Meppelerdiep was de vaarweg voor turftransporten uit Drenthe. De duizenden hectares veengronden in het noordoosten van Overijssel lagen er echter rond 1800 nog onaangeroerd bij. Om het ontsluiten van deze goudmijn mogelijk te maken, moest er eerst een kanaal worden gegraven, de toekomstige Dedemsvaart.

Arbeid voor de behoeftige klasse

Turfwinning was niet het enige doel van het kanaal. Mensen uit vooruitstrevende kringen zagen al vroeg het belang voor de welvaart van de bevolking. Bijvoorbeeld baron Sloet tot Oldhuis: "Alle hoofdvaarten in Overijssel, Groningen en Drenthe die door hooge venen loopen, veroorzaken eene voortdurende kanalisatie van zijdwijken, waarlangs zich menschen nederzetten om den afgeveende grond te bebouwen. Zo ontstaat er eene onophoudelijke bron van arbeid voor de behoeftige klasse (...)."
Een aanzienlijk deel van de venen en landerijen langs het geplande kanaal was eigendom van baron Willem Jan van Dedem. Het duurde even voor de eerste schop de grond inging. Dat kwam onder andere door tegenwerking van de Zwollenaren. Zij zagen het kanaal, dat van Hasselt naar Gramsbergen zou lopen, als grote concurrent voor hun transitohandel via de Vecht naar Duitsland. Baron van Dedem bracht zijn plannen voor een kanaal, samen met Zacharias Tijl, de stadssecretaris van Hasselt, onder de aandacht van koning Lodewijk Napoleon. Die bezocht Hasselt in maart 1809 tijdens een rondreis door Overijssel. De koning gaf ter plekke zijn toestemming.

De kanaalgravers

Onder leiding van Van Dedem gingen de werkzaamheden in juli 1809 direct van start. Honderden kanaalgravers schepten vanuit het midden van het kanaal de grond steeds verder naar de zijkanten, kruiwagens gebruikten ze niet. 2 jaar later was de aanleg van het kanaal gevorderd tot de plek waar het veen begon, in de buurt van Balkbrug. Daarna ging het moeizamer omdat het resterende tracé zeer drassig was. De Nederlandse kanaalgravers werden later vervangen door Duitse gastarbeiders, ook wel "poepen" genoemd.
Toen het kanaal in 1825 klaar was, waren de veenkolonies Balkbrug en Dedemsvaart al bevolkt door veenarbeiders en veenbazen. Ook op andere plaatsen langs het kanaal ontstonden dorpen en kleine woongemeenschappen. Vanaf die tijd voeren schepen af en aan, getrokken door paarden aan een lijn. Al in 1828 passeerden 2.273 schepen het kanaal in Balkbrug. In 1858 was dat aantal gestegen tot 19.000.
Voor de ontwikkeling van de streek is de betekenis van de Dedemsvaart uitzonderlijk groot geweest. De turfwinning leverde werk op voor vele schippers en veenarbeiders. Hasselt had er bovendien profijt van door de inkomsten uit de sluisgelden van de acht houten sluizen.

Het einde van de Dedemsvaart

De scheepvaart op de Dedemsvaart was tot in de jaren vijftig van de 20ste eeuw nog aanzienlijk. Daarna veranderde de binnenscheepvaart in Nederland in snel tempo. De schepen werden groter en sneller, zodat de schippers het smalle kanaal steeds meer meden. In 1965 namen de Provinciale Staten van Overijssel het besluit de Dedemsvaart te sluiten en deels te dempen. Op het oude tracé loopt nu een stuk van rijksweg N377.