Het dijkrecht van Cellemuiden

Vroege vormen van waterbeheersing

Tijd van steden en staten

Bijna ingekapseld door een industrieterrein ligt de eeuwenoude buurtschap Cellemuiden tussen het Zwarte Water en Genemuiden. Maar vanaf de dijk is nog steeds een onmiskenbaar Nederlands rivierlandschap te zien. De bochten van de rivier en de vele wielen zijn de stille getuigen van de overstromingen en dijkdoorbraken uit een niet eens zo lang voorbij verleden. Het dijkrecht van Cellemuiden uit 1308 laat zien hoe al vroeg geprobeerd werd het water te beheersen.
Onder dijken is naar onze tegenwoordige maatstaven geen bewoning mogelijk in de laag gelegen landerijen langs het Zwarte Water. Het onderhoud van die dijken was en is een kwestie van levensbelang voor alle bewoners. Al tijdens de Middeleeuwen zijn daarvoor regels opgesteld, bijvoorbeeld in het Dijkregt van Cellemuiden, dat is voortgekomen uit het dijkrecht van Salland uit 1308. De door bisschop Guy van Avesnes uitgevaardigde regels waren bedoeld om het gebied tussen de Hunnepe en de Zuiderzee van overstromingen te vrijwaren. Die regels, met hoge straffen voor nalatige bewoners, waren geen overbodige luxe. Want ook de dijken bij Cellemuiden waren bij wind uit de verkeerde richting direct in gevaar door de watermassa's uit de Zuiderzee, die het water in het Zwarte Water hoog konden opstuwen.

De eerste buurschappen

Toch zijn er tijden geweest zonder beschermende dijken. Nog voor de eerste dorpen en steden ontstonden, woonden er mensen op de hoge rivierduinen en huisterpen (nog te zien in de Mastenbroekerpolder) langs de Vecht en het Zwarte Water. De oudste nederzettingen lagen grotendeels aan de oostzijde van het Zwarte Water: Baarlo, Zwartewatersklooster, De Velde, Streukel, Holten en Genne. Ze werden boerschappen of buurschappen genoemd. Die naam verwijst naar de belangrijke rol die buren in de Middeleeuwen speelden bij het inrichten en onderhouden van hun leefomgeving. De boeren van zo'n buurschap maakten bijvoorbeeld afspraken over de verkoop en het beheer van de landbouwgronden en over de "woeste gronden", waar ze hun vee lieten weiden.

De eerste dijken

Toen de boeren steeds meer moerassige veengebieden gingen ontginnen om er landbouwgrond van te maken, daalde het niveau van het maaiveld. Het land werd daardoor gevoeliger voor overstromingen van de rivieren en de Zuiderzee. Om dit probleem te verhelpen, legden de boeren hier tussen 1100 en 1390 de eerste rivier- en zeedijken aan, samen met de dijken die voor de inpoldering van de Mastenbroekerpolder nodig waren. Mede door de bouw van sluizen en wind- en watermolens konden ze het gebied steeds droger houden en werd de streek beter geschikt voor bewoning. De regels van het dijkrecht waren, hoe goed doordacht ook, niet voldoende om overstromingen te voorkomen. Bijna elke winter stonden de landerijen blank en dijkdoorbraken bleven nog lang een ongewenst, maar niet te voorkomen verschijnsel. Na de beruchte watersnoodramp van 1825, gaf de overheid de waterbeheersing de prioriteit die het verdiende. Mede door nieuwe technieken bij de aanleg van dijken, verbeterde de situatie aanzienlijk.