De Broederkerk

De kloosters

Tijd van steden en staten

"Ons klooster", noemt het stadsbestuur in de 15de eeuw het Broederklooster. De vestiging van de Franciscanen of Minder­broeders aan het eind van de 13de eeuw was toen uitgegroeid tot het groot­ste en belangrijkste kloostercomplex in Kampen. Door het naar buiten gerichte karakter van de orde en de ligging in het hart van de rijke handelsstad was een zekere verwereldlijking onvermijdelijk. De tegenbeweging van de Observanten, die terugkeer naar de oorspronkelijke eenvoud en soberheid bepleitte, vond zijn welbespraakte voorman in pater Jan Brugman. Zowel in 1455 als 1458 verbleef hij in de stad en hield er zijn legendarisch geworden, uren durende preken. De uitdrukking "praten als Brugman" vindt hierin zijn oorsprong. Maar de Kamper toehoorders raakten toch niet direct door hem o­ver­tuigd. Pas na de grote brand in 1472, toen het klooster met steun van de stad was herbouwd, werd besloten de nieuwe, strengere regel voor de Minder­broeders in te voeren. Bij de naasting van het complex in 1581 werd de Broe­derkerk inge­richt voor de protestantse ere­dienst en als zodanig doet hij nog steeds dienst. De klooster­ge­bouwen kregen een andere bestem­ming: ziekenhuis, vergaderruimte voor de Staten, Latijnse School, concertzaal. De kloos­tertuin werd geplaveid en inge­richt tot Nieuwe Markt.

Cellebroeders en -zusters

Naast het Broederklooster was er nog één ander zelfstandig mannenconvent in de binnenstad, het in 1475 gestichte Celle­broedersklooster aan de huidige Cellebroedersweg. De voornaam­ste taak van deze orde was de ziekenverpleging. Er is weinig van het complex bewaard gebleven, verscholen achter de 19de-eeuwse gevel van de Weeshuizen, een latere bestemming. De vrouwelijke tak van de orde vestigde zich, eveneens aan het eind van de 15de eeuw, aan de Broeder­weg. Dit Sint Anna- of Cellezustersklooster is voor het grootste deel wel behouden. De kapel werd later toegewezen aan de Waalse gemeen­te en vervol­gens aan de Doops­gezinden. De kloostergebou­wen kregen onder meer de be­stemming als gildehuis voor de linnen­wevers, waaraan het fraaie 17de-eeuwse toegangspoortje aan de Groene­straat nog herinnert. Het complex huisvest nu een deel van Theologi­sche Universi­teit (Vrij­ge­maakt).

Birgitinessen en Agnieten

Van de overige kloosters was het Sint Brigitten­klooster het belangrijkste. Dit was in 1440 gesticht als zusterklooster, maar huisvestte als zogenaamd dubbelklooster tevens een be­perkte groep broeders. Ook dit gebouwencomplex werd na de secularisatie in 1581 gedeeltelijk bestemd voor de textielin­dustrie. Het hoofd­gebouw werd ingericht tot weeshuis, later Grootburgerweeshuis genoemd. In 1891 werd het vervangen door de nieuwbouw in neo-renaissancestijl, waarin nu het centrum voor amateurkunst Quin­tus is gevestigd. In dezelfde hoek van de Nieuwstad, zoals de 15de-eeuwse stadsuit­brei­ding aan de westkant van de Vloed­dijk werd genoemd, vond men het Sint Agnes­kloos­ter. Dit was veel kleiner en het huis­vestte vooral leke­zusters of vroom levende vrouwen met een lagere wijding. Zij voorzagen in hun levenson­derhoud door spinnen en weven. Later, na de Hervorming, werd in de voormalige kapel een paar­denmolen ingericht, die onder toezicht van de stad werd ingezet voor het vollen (stev­ig maken) van wollen stoffen die elders in de stad door tex­tiel­arbeiders werden geweven.

Kleinere conventen

De soberheidsbeweging, een soort tegenwicht tegen de luxe en weelde van de rijke handelselite, kreeg in een aantal IJssel­ste­den vorm in de geestelijke verinnelijking die Moderne Devotie werd genoemd. De Deventenaar Geert Grote (1340-1384) was daarvan de inspi­rator, de Zwolse monnik Thomas van Kempen (1379/80-1471) de ideoloog. Het armoede-ideaal werd in Kampen vooral beleden in een aantal kleine­re vrouwen­con­venten of begijn­hoven, zoals het Bovencon­vent, het Buiten­con­vent, het Sint Jans- of Rijke Jofferen­klooster en het Sint Michiels­klooster, ook genaamd Sint Mi­chiel op den Oort. De beide laatste kloos­ters lagen buiten de stad onder Brunne­pe. Een enigszins verge­lijk­bare orde was die van de Kartui­zers, die handarbeid hoog in het vaandel had staan. Een groep Kar­tuizer­monniken vestigde zich in of kort na 1477 op de Sonnen­berg, een rivierduin even ten zuiden van IJsselmuiden onder de buurschap Oosterholt. Hun taak was voornamelijk het verder ontginnen van de braakliggen­de gronden aan de rand van Masten­broek. De Sonnenberg is nog altijd een markant punt juist daar, waar de Kamperwete­ring de rationeel verkavelde ontgin­ning insteekt. Het kleine witte huisje dat de top mar­keerde werd lange tijd beschouwd als een laatste over­blijfsel van het klooster, tot onderzoek enkele jaren geleden defini­tief uit­wees dat het niet ouder was dan de 19de eeuw.