Eersteklas ondergoed

De textielindustrie

Tijd van burgers en stoommachines

Weven

Al eeuwenlang probeerden de boeren in de huidige gemeente Twenterand extra geld te verdienen door 's avonds linnen te weven. Linnen werd gebruikt om kleding van te maken. Daardoor waren de boeren ervaren wevers. Dat kwam de handelaar Willem de Clerq goed uit. Hij wilde in Overijssel, met hulp van de Engelsman Thomas Ainsworth, grote katoenweverijen opzetten. Linnen begon in de 19de eeuw een ouderwetse stof te worden. Katoenen stof was de nieuwe mode.

De weefschool

Een lap stof weven kostte de boeren veel tijd. Thomas Ainsworth kende nieuwe manieren, waardoor het weven veel sneller ging. In speciaal opgerichte scholen leerde hij wevers deze technieken. De eerste weefschool stond in Goor.

Kinderarbeid

Veel mensen vonden een baan in de weverijen. Dat waren niet alleen volwassenen. Ook kinderen uit arme gezinnen werkten in de weverijen. Zij moesten extra geld voor hun familie verdienen. Dat was zwaar. Soms werkten ze wel 15 uur per dag. In 1874 werd er een nieuwe wet aangenomen. Kinderen jonger dan 12 jaar mochten niet langer in de fabriek werken.

Machines

In de eerste weverijen werd alle stof met de hand gemaakt. Volgens Thomas Ainsworth kon je beter veel mensen laten weven, dan een dure machine kopen. Maar steeds meer mensen wilden katoenen kleren hebben. Anderen besloten om toch om weverijen met machines te bouwen.

De fabrieken komen

In 1869 werd de textielfabriek Jansen & Tilanus in Vriezenveen geopend. In de fabriek stonden breimachines, waarop wollen ondergoed gemaakt werd. Het wollen ondergoed uit Vriezenveen werd goed verkocht in binnen- en buitenland. Veel mensen uit de huidige gemeente Twenterand vonden werk bij Jansen & Tilanus. Vanaf de jaren vijftig van de 20ste eeuw ging het slechter met de textielindustrie. In 1981 moest ook de fabriek van Jansen & Tilanus sluiten. Andere textielfabrieken die in de gemeente hebben gestaan, waren: de Gebroeders Hospers, de Lange & Jonker en regenkleidngfabriek ANCO.