In het belang van Holland

De fortificatie van Zwartsluis, Blokzijl en Kuinre

Tijd van ontdekkers en hervormers

Toen de Nederlanden in oorlog raakten met Spanje was het welvarende Holland er veel aan gelegen om het handelsverkeer op de Zuiderzee te beschermen en de aanvoer van turf als brandstof te verzekeren. In ieder geval moest voorkomen worden dat deze levensader in de greep van de vijand kwam. Zwartsluis, Blokzijl en Kuinre, de drie economisch belangrijke en strategisch gelegen havenplaatsen in het Land van Vollenhove, kregen opeens veel aandacht van militairen…

Knooppunt van water

Vanuit Drenthe werden in deze tijd steeds meer ladingen turf naar Zwartsluis gevaren om van daaruit verder te worden gedistribueerd. Het scheepvaartverkeer tussen het Zwartewater en het Meppelerdiep ging via de Staphorstersluis. Na de aanleg van de Arembergergracht rond 1560 was het ook mogelijk geworden om turf uit de noordelijke Overijsselse en Friese wingebieden aan te voeren. Zwartsluis was door zijn ligging aan de mondingen van Zwartewater, Meppelerdiep en Arembergergracht één van de belangrijkste knooppunten voor de turfhandel over de Zuiderzee geworden.

De schans van Sonoy

Niet alleen voor de turfhandel was dit knooppunt belangrijk. Het kon door vriend en vijand ook worden gebruikt als uitvalsbasis voor de oorlogsvoering op zee en voor toelevering van proviand, materieel en manschappen bij een militaire inzet landinwaarts. Over land kwamen hier drie wegen uit Hasselt, Meppel en Vollenhove samen. Het was vanwege dit samenstel van belangen dat in 1580 Diederik van Sonoy, die gouverneur van Noord-Holland was en aanvoerder van de Geuzenvloot op de Zuiderzee, opdracht gaf tot de aanleg van een schans om Zwartsluis voor de opstandelingen te bewaken. In feite betrof het de omvorming van de versterking in steen, die hier tijdens de Gelderse oorlogen in 1526 als blokhuis was gebouwd, in een versterking van aarde. Met deze grondwerken konden het moderne geschut en de bijbehorende nieuwe tactieken van belegering beter worden weerstaan. We moeten ons overigens van zo'n schans niet teveel voorstellen. Veel meer dan een wal met een gracht zal het niet zijn geweest.

Versterking van de schans

Onder leiding van vestingbouwkundige Adriaen Anthonisz werd de schans in 1590 uitgebouwd tot een sterk fort, dat wil zeggen een verdedigingswerk met permanente militaire bezetting. Deze fortificatie, ontworpen volgens de nieuwste inzichten van vestingbouw, kreeg vijf bolwerken en aan de landzijde een gracht en een wal. Drie houten poorten zorgden voor de afgrendeling van de belangrijke noord-zuidverbinding over de weg. Het binnenlands gelegen water voor de Staphorstersluis, dat met een staketsel van het Meppelerdiep was afgebakend, was als veilige haven in de fortificatie opgenomen. De vestingwerken kwamen onder het beheer en toezicht van de Raad van State.

Blokzijl en Kuinre

Na de aanleg van de schans van Zwartsluis en de verovering van Steenwijk door de opstandelingen liet Sonoy in 1581 een soortgelijke verschansing van de sluizen in Blokzijl en Kuinre uitvoeren. Terwijl Sonoy in Kuinre kon voortbouwen op de schans die er in 1572 door de Spanjaarden was aangelegd, was Blokzijl niet veel meer dan een versterkte zijl (sluis) uit de tijd van vóór de Opstand. Ook bij deze plaatsen stonden Hollandse belangen op het spel: het waarborgen van de aanvoer van eerste levensbehoeften. Vanuit Blokzijl ging dat om turf en vanuit Kuinre naast turf vooral om boter. Verder dienden de veiligheid op zee en de controle van de toegang naar het achterland het militaire belang van de Opstand. Anders dan Zwartsluis bleven Blokzijl en Kuinre tot 1615 volledig onder Hollands gezag. Terug in Overijsselse handen werd Blokzijl bij het aflopen van het Twaalfjarig Bestand in 1621 gemoderniseerd en omgebouwd tot fort. Daarbij kwam een grote, nieuw gegraven haven binnen de verdedigingsgordel te liggen. Alle drie de riviermonden in het Land van Vollenhove: Meppelerdiep, Steenwijker Aa en Linde, waren toen met een sterk en modern verdedigingswerk beveiligd.

Verval

De drie versterkingen kregen tijdens de oorlog met Spanje nooit een vijandelijke aanval te verduren. Ze raakten in een treurige toestand van achterstallig onderhoud. Tijdens de bezetting door troepen van de bisschop van Munster in 1672 werd de Kuinderschans vernield en niet weer opgebouwd. Na 1675 verloor de Raad van State ook zijn interesse voor de vestingwerken van Blokzijl en Zwartsluis. Vanaf dat moment was de zee de grootste vijand van de vestingwerken. De Kuinderschans werd in 1743 vergraven voor de aanleg van een nieuwe vaart, die voor de plaats een opbloei van de boterhandel inluidde. De westelijke bastionwallen van Blokzijl zouden na hun vernietiging tijdens de stormramp van 1825 worden omgevormd tot zeedijk. Ook de vestingwallen van Zwartsluis behielden alleen hun nut als zeewering en waterkering.

Het tanende militair-strategische belang van Blokzijl en Kuinre ging gelijk op met het afnemen van hun economische betekenis als uitvoerhavens van turf en boter. Blokzijls positie als Overijssels grootste haven werd vanaf circa 1670 door Zwartsluis voor ruim anderhalve eeuw overgenomen. De turfschepen zijn inmiddels ook daar allang verdwenen. De plaats is tegenwoordig vooral bekend bij toeristen als de poort naar het natuur- en watersportgebied van de Kop van Overijssel.