De synagoge

De Joodse gemeenschap

Tijd van burgers en stoommachines

Het Joodse leven in Dalfsen kenmerkt zich door een op- en neergaande lijn. In 1729 woonde hier slechts één Jood; hij was getrouwd met een christenvrouw en woonde eerst in Ankum en later in het kerkdorp Dalfsen. Ten tijde van de Volkstelling 1748 woonde er in het kerkdorp Dalfsen één Joods gezin, bestaande uit vier personen. In 1795 was dit aantal gegroeid tot zeventien personen, in 1811 tot 32 en halverwege de 19de eeuw tot circa 45. Enkele families hebben hier een korte periode gewoond, zoals de familie Blein van 1800-1818 en de familie Frank van 1859-1884. De familie Van Essen heeft hier het langst gewoond, namelijk van vóór 1748 tot 1945. De laatste Joodse inwoner is overleden in 1969.

Armoede

De Joden in Dalfsen waren veelal werkzaam als slager of koopman in bijvoorbeeld lompen en huiden. In 1886 werd in verband met het overlijden van Salomon van Essen, koopman en winkelier, de boedel geïnventariseerd. Aangetroffen werden kruidenierswaren, huiden, schapenvellen, honing, lompen, beenderen, petroleumfusten en gele was. Deze inventarisatie geeft een aardige indruk van de goederen waarin gehandeld werd. De Joden in Dalfsen behoorden tot de Asjkenazische Joden, dat wil zeggen dat zij afkomstig waren uit Oost-Europese landen, zoals Polen, Rusland en Duitsland. Zij waren niet rijk, zoals de Sefardische Joden uit Spanje en Portugal. In 1811 waren vier van de vijf Joodse gezinnen afhankelijk van de armenkas. De Israëlitische gemeenten op het platteland waren vaak klein en weinig kapitaalkrachtig en niet in staat de armen in de eigen gemeenschap te onderhouden.

Fabrikanten

In Dalfsen zijn in de 19de eeuw door twee Joodse kooplieden pogingen gedaan ‒ met aanvankelijk succes ‒ om fabrieken op te zetten. In 1840 is op de hoek van de Beatrixstraat-Ruitenborghstraat een calicotfabriek met 50 weefgetouwen opgericht. "Calicot" is een verbastering van Calcutta, een stad in Zuidwest-India. Er werd een fijne linnenachtige stof van ongebleekt katoen geweven, die verkocht werd aan de Nederlandsche Handel Maatschappij. Deze maatschappij ruilde de katoen in Nederlands-Indië tegen koloniale waren. De werkomstandigheden in de fabriek waren ongezond door het vele stof en het tekort aan daglicht en frisse lucht. Soms konden er perioden niet gewerkt worden, omdat de verkoop stagneerde of wegens gebrek aan grondstoffen. De handmatige weverijen ondervonden ook concurrentie door de opkomst van de stoommachine. De weverij bood vooral werkgelegenheid aan behoeftige gezinnen, waardoor die minder afhankelijk werden van de armenzorg. Er was ook sprake van kinderarbeid. In 1867 werd de fabriek gesloten. In 1871 is het fabrieksgebouw afgebroken. Later zijn op die plek twee woningen gebouwd, nu Ruitenborghstraat 17 en 19. Buiten het dorp Dalfsen, aan de zogenaamde Oude Vecht (nu Molendijk), is in 1845 een lijmfabriek gesticht door Nathan Hartog Vos. In deze fabriek werd dierlijke lijm vervaardigd met als grondstof de beenderen en huiden van beesten. Al na 1½ jaar werd de eigenaar N. Vos failliet verklaard. Daarmee kwam er een einde aan de productie van lijm.

Synagoge

Er is in Dalfsen nog weinig terug te vinden dat aan het Joodse leven doet denken. Wel is er de synagoge in de Julianastraat, gebouwd in 1866 op 50 m² grond en ingewijd door de opperrabijn Jacob Fränkel. Vermoedelijk zijn de huwelijken gesloten op 11 augustus 1927 de laatste diensten die in de synagoge zijn gehouden. In 1937 werd de Nederlandse Israëlitische Gemeente van Dalfsen ontbonden, wegens dalend ledental. In 1982 is een stichting opgericht om zorg te dragen voor het herstel en behoud van de synagoge. Het vervallen gebouw is gerestaureerd en in gebruik genomen als expositieruimte en voor lezingen. In 1878 is 1.590 m² grond aangekocht voor de aanleg van een Joodse begraafplaats aan de Gerner Es. Er zijn zeventien zerken aanwezig. In 1937 is de begraafplaats overgedragen aan de Nederlands Israëlitische Gemeente van Zwolle en in 1966 aan het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap te Amsterdam. Als laatste herinnering is er de voordeur van het pand Ruitenborghstraat 21-23, met daarop de koeienkoppen van de slagerij van Levi Vomberg, die daar in de 19de eeuw was gevestigd.

Tweede Wereldoorlog

Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog woonden er nog zes Joden in Dalfsen. Zij zijn ondergedoken in Dalfsen. Eén van hen is in november 1944 op zijn onderduikadres overleden en in het geheim begraven. De overigen hebben de oorlog overleefd. Verder kan nog vermeld worden dat in Dalfsen in 1942 een werkkamp voor Joden was gevestigd aan de Rechterensedijk bij het zogenaamde Konijnenbosje. Circa 200 Joodse Amsterdammers waren daar gehuisvest. Zij moesten werken aan het egaliseren van het Veerland, nabij kasteel Rechteren. Deze vorm van dwangarbeid duurde een ½ jaar, waarna deportatie naar Westerbork plaatsvond met de gaskamers als eindbestemming.