Opvoeding tot fatsoenlijke burger

Willemsoord, de vrije kolonie III

Tijd van burgers en stoommachines

In Willemsoord spraken de mensen "anders". Men duidde hun taal aan met de naam kolonisch. Het week sterk af van het gangbare dialect in de omgeving. Dit had te maken met de Maatschappij van Weldadigheid, die in 1820 werd gesticht door generaal Johannes van den Bosch. Doel van de Maatschappij was armen de gelegenheid te bieden een menswaardig bestaan op te bouwen. De economische situatie in Nederland was na de Franse overheersing (1795-1813) verre van rooskleurig. Daarom verwachtte men veel van dit initiatief.

Willemsoord

In 1820 werd begonnen met de bouw van honderd huizen in Willemsoord, de Vrije Kolonie III, bedoeld voor kansarme gezinnen uit het westen van het land. Twee andere koloniedorpen - Frederiksoord en Wilhelminaoord - lagen net over de grens met Drenthe. De bewoners van de koloniën zouden moeten worden "opgevoed tot economische zelfstandigheid". Van de honderd woningen werden er tachtig geplaatst aan de toenmalige Dubbele Regel, de latere Koningin Wilhelminalaan. De overige twintig lagen aan de Paaslooregel, de Generaal Van den Boschweg en de Rijksweg, de tegenwoordige Steenwijkerweg. Het waren kleine huisjes, die op regelmatige afstand van elkaar stonden, met bij elk een stukje grond. Ontworpen achter de tekentafel, liepen de wegen kaarsrecht en stonden ze haaks op elkaar. Zo verschilde niet alleen de taal van de kolonisten, ook ontstond er een woongebied dat een heel andere aanblik vertoonde dan de omliggende buurschappen.

Verblijf en bestaan

Bij aankomst kregen de nieuwe, veelal vrijwillig gekomen bewoners huisraad en gereedschap. Het land was al ontgonnen, zodat men onmiddellijk aan de slag kon. In de kolonie was het hard werken en de opbrengsten waren laag. Uit de karige verdiensten moest het kolonistengezin zichzelf zien te voeden en te kleden en moesten het gereedschap en de huisraad worden terugbetaald. Hiervoor werd het schuldboekje ingevoerd. Voor de keiharde werkers lagen er kansen: bij goed gedrag kon een boerderij levenslang worden gepacht tegen een som van vijftig gulden per jaar. Dit had als voordeel dat de hele oogstopbrengst voortaan voor de pachter was. Tot 1859 was er een eigen muntstelsel, om de bewoners te dwingen hun geld zoveel mogelijk in de kolonie zelf te besteden. Slechts een klein deel ervan kon worden ingewisseld tegen de gangbare Nederlandse munt.

Opvoeding en onderwijs

De regels van de Maatschappij waren streng. Wie zich hier niet aan onderwerpen kon of wilde, verliet de kolonie en vestigde zich in hutten in de omgeving. Zo ontstond de buurschap Huttenberg. Deze naam veranderde in 1911 in Marijenkampen. Inwoners die strafbare feiten hadden gepleegd, werden veroordeeld tot een verblijf in de strafkolonie Veenhuizen. In 1820 stichtte de Maatschappij een Rijks lagere school om goed onderwijs te verzorgen. Het onderwijs in de kolonie kreeg bovendien een impuls door de financiële steun van oud-majoor Van Swieten. Door zijn bijdragen konden in 1884 de Tuinbouwschool en in 1888 de Bosbouwschool en Landbouwschool (met zuivelcursus) worden opgericht. De bewoners van de kolonie waren verplicht iedere zondag naar de kerk te gaan. Door stichting van een eigen hervormde kerk in 1852 hoefde men daarvoor niet langer de gang te maken naar tamelijk afgelegen kerken buiten de kolonie. Voor de Joodse kolonisten was in 1837 op de Pol een synagoge gebouwd.

In 1859 onderging de kolonie wezenlijke veranderingen. Vanwege financiële tegenslag werd de Maatschappij onder toezicht gesteld van de Staat der Nederlanden. De kolonieboeren kregen meer zelfstandigheid en de koloniewinkels werden opgeheven. Sommige gingen over in particuliere handen. Toen uiteindelijk bleek dat de oorspronkelijke doelstellingen van de Maatschappij onvoldoende haalbaar waren, werden in 1925 76 koloniehuisjes verkocht. Kort daarna besloot men tot opheffing van Kolonie III. Willemsoord werd een zelfstandig dorp dat "gewoon" deel ging uitmaken van het omliggende gebied. Hierdoor zou ook het kolonisch langzamerhand verdwijnen.