Vier schoten met het hoogwaterkanon

Watersnoodrampen

Tijd van burgers en stoommachines

Toen er nog geen dijken waren, overstroomde het hele gebied van het Land van Vollenhove, op de hogere gronden na, regelmatig. De dreiging van het water kwam van twee kanten: uit westelijke richting van de Zuiderzee en bovenstrooms uit oostelijke richting vanaf het Drents Plateau. Vooral de stormvloeden van zee waren gevreesd.

Stormvloeden

Een stormvloed is een combinatie van hoogwater met een door storm veroorzaakte opwaaiing van het wateroppervlak. Deze opwaaiing is groter naarmate de windkracht heviger en de waterdiepte kleiner is. Zware stormvloeden, vooral die in het laatste kwart van de 12de eeuw, hebben grote delen van de uitgestrekte veengebieden weggeslagen. Eén voor één verdwenen de dorpen en hun bewoners vluchtten naar de hogere gronden. Uiteindelijk bleven alleen de bewoonde eilanden Urk en Schokland over. Het dorp Veenhuizen ten noorden van Kuinre heeft nog standgehouden tot de Allerheiligenvloed van 1 november 1570. Bij deze rampzalige vloed braken de dijken langs vrijwel de gehele Zuiderzeekust door.

De stormvloedrampen van 1775 en 1776

Tijdens de stormvloed van 14 en 15 november 1775 werden grote stukken land weggeslagen van de eilanden in de Zuiderzee en langs de oostkust braken de dijken op vele plaatsen door. Er verdronken ongeveer driehonderd mensen. Door de massale afslag van zetwallen in de veenderijen ontstonden grote veenplassen, de Wieden. Een jaar later, op 21 en 22 november 1776, volgde een nieuwe stormramp, waardoor al wat aanvankelijk nog te herstellen leek, alsnog voorgoed verdween. Het dorp Beulake, dat eerder al veel van stormvloeden te lijden had gehad, werd volledig door het water verzwolgen. De bewoners van de dorpen en buurschappen in het lage land vluchtten naar de hogere gronden rondom Steenwijk en Vollenhove. Op zondag 6 februari waren er ongeveer 1.600 vluchtelingen in Steenwijk ondergebracht. De Kleine Kerk herbergde 180 stuks vee.

De stormvloedramp van 1825

Tijdens een stormvloed werden bewoners langs de Zuiderzeedijk gewaarschuwd door schoten van een hoogwaterkanon. Eén schot duidde op hoogwater, twee op gevaarlijk hoogwater, drie op water aan de kruin van de dijk en vier op een dijkdoorbraak. De zwaarste stormvloed in de 19de eeuw woedde van 3 tot 5 februari 1825. Hierbij vielen in het hele land 800 slachtoffers en kwamen 46.000 stuks vee om. Noordwest-Overijssel was het zwaarst getroffen gebied. In enkele uren tijd braken hier op 22 plaatsen de dijken door. De eerste dijkdoorbraak vond plaats op 4 februari om 8 uur 's ochtends en betrof de Lindedijk bij Kuinre. Een uur later waren er twee doorbraken in Blokzijl en zes te Blankenham. Weer een uur later ontstonden er in Ambt Vollenhove elf en bij Zwartsluis twee doorbraken. Het water in het achterliggende gebied steeg zo snel dat waarschuwingen amper effect hadden en vluchten nauwelijks mogelijk was. De hoogst gemeten waterstand bedroeg te Kuinre 3,05 m boven N.A.P. In Oldemarkt steeg in de ochtend van 4 februari binnen 2 uur de waterstand 1 m. Om 11 uur 's ochtends werden de bewoners van Belt- Schutsloot verrast door het snel wassende water; het stroomde met grote snelheid door de kanalen en sloten landinwaarts. 's Middags om één uur meldden vluchtelingen in Steenwijk dat de dijken waren doorgebroken; 2 uur later lag de stad als een eiland in zee. Om middernacht werd daar als hoogste waterstand 2,32 m boven N.A.P. gemeten. Het Woldschut in Steenwijk overstroomde volkomen. De Steendijk (nu Tukseweg) kwam bijna een meter onder water te staan, waardoor ook het achterliggende gebied tot aan Frederiksoord en Wapserveen overstroomde.

Actie na de storm

Na de storm verliet het water het gebied weer door de diepe gaten en uitwateringssluizen, zodat begin maart het oorspronkelijke peil weer was bereikt. De dijken werden hersteld en verhoogd en bij de ontstane kolken omgeleid. De watersnoodramp van 1825 was aanleiding tot een grootscheepse reorganisatie van het waterschapsbestel, met aanwijzing van het Land van Vollenhove tot dijksdistrict no. 1 en de oprichting van het heemraadschap Vollenhove als verantwoordelijk orgaan voor het onderhoud van de dijken.

Nog éénmaal, op 13 en 14 januari 1916, werd het Zuiderzeegebied zwaar getroffen. Hierbij werd maar liefst 687 km² land overstroomd, vooral in Noord-Holland. Deze stormvloed gaf de doorslag bij de beslissing om de Zuiderzee af te sluiten, resulterend in de Afsluitdijk in 1932. Sindsdien spreken we van het IJsselmeer en heeft de Zuiderzeedijk geen primaire waterkerende functie meer. Het Land van Vollenhove loost zijn water in dit IJsselmeer, dat op zijn beurt afwatert door de uitwateringssluizen in de Afsluitdijk.