De Munt van Hasselt

Een felbegeerde bedrijfstak

Tijd van steden en staten

Geld doet de wereld draaien, dat was vroeger niet anders dan nu. Aan de euro's in onze portemonnee is te zien dat het geldverkeer inmiddels een sterk internationaal karakter heeft gekregen. Alleen aan de kopkant is nog te zien of een munt van Nederlandse makelij is. De euro verving de gulden, waarvan het Nederlands fabricaat zelfs uit het randschrift "God zij met ons" viel af te leiden. In de Middeleeuwen en nog lang daarna hadden de meeste gewesten en ook sommige steden hun eigen munten.
In de Middeleeuwen gebruikten de inwoners van Overijssel twee soorten munten: bisschoppelijke munten en stadsmunten. De bisschoppelijke munten waren het belangrijkst. Het recht om deze munten te slaan werd verleend door de bisschop van Utrecht. Deventer viel die eer al in 1046 te beurt, vermoedelijk omdat die stad toen de tijdelijke machtsbasis van de bisschop was. Later volgden Kampen, Zwolle en Vollenhove. In 1404 verkreeg ook Hasselt dit felbegeerde recht.

De bisschoppelijke munten

Steden die de bisschoppelijke munten mochten slaan, hadden aanzien en ze verdienden er behoorlijk aan. Concurrentie van andere steden was daarom minder gewenst. Geen wonder dat Deventer niet blij was met de toekenning van het bisschoppelijk muntrecht aan Hasselt. De Deventenaren beweerden dat de in Hasselt geslagen zilveren "plakken" van mindere kwaliteit waren dan die uit hun stad. De bisschop besloot tot een salomonsoordeel: de munten van Hasselt moesten te onderscheiden zijn van die uit Deventer. Voortaan sloeg Hasselt daarom zijn stadswapen over dat van Deventer heen.
Aan het slaan van bisschoppelijke munten in Hasselt kwam in 1528 een einde toen de wereldlijke macht in de Nederlanden werd overgedragen aan keizer Karel V. In de jaren daarna gingen veel steden wel gewoon door met het slaan van hun eigen stadsmunten.

De Spanjaarden kiezen voor Hasselt

Onder de nieuwe landsheren van het Bourgondische en Habsburgse rijk werd muntslag vooral een Brusselse aangelegenheid, want daar zetelde het hof. Dit tot ongenoegen van de grote Overijsselse steden Deventer, Kampen en Zwolle. Ze sloegen de handen ineen door voortaan in goed overleg munten te slaan. Dit verbond werd de "Driesteden muntslag" genoemd; van 1534 tot 1583 was Deventer de muntplaats van dit verbond.
Toch verdween de Munt van Hasselt niet uit beeld. In 1561 kreeg de stad namens koning Filips II opdracht van landvoogdes Margaretha van Parma, een munthuis te openen. Dat was een groot voorrecht want het betekende dat alleen de muntmeesters van Hasselt de koninklijke munten mochten slaan. De koning koos voor een stad in Overijssel omdat deze provincie hem in tegenstelling tot de meeste andere gewesten trouw was gebleven. Mogelijk wilde hij met zijn keuze voor Hasselt tegenwicht bieden aan de Driesteden muntslag van Deventer, Kampen en Zwolle. Hoe dan ook, tot 1567 werden in Hasselt gouden en zilveren realen geslagen. Ze werden wel "Filipsdaalders" genoemd vanwege de afbeelding op de munten van koning Filips II. De koninklijke muntslag in Hasselt werd in 1567 met personeel en al verplaatst naar Utrecht. Maar 10 jaar later werd het munthuis al weer heropend. Tussen 1577 en 1581 werden in Hasselt, als enige muntplaats in Overijssel, statenpenningen, duiten en oorden geslagen. Daarna was het gedaan met de muntslag in Hasselt. Een verzameling muntstempels uit deze tijd bevindt zich in de collectie van het Oude Stadhuis aan de Markt.