Mirakel van Hellendoorn

Tijdsbeeld van de Reformatie

Tijd van regenten en vorsten

In 1644 verscheen een pamflet met de welluidende titel Een wondere en waerachtige geschiedenisse in Sallant binnen Helderen int jaer 1643. Het bestaat uit twee liederen, waarvan het eerste verhaalt over een drievoudig strafwonder dat zich rond de kerk van Hellendoorn afgespeeld zou hebben. Het tweede lied is een tegenlied, dat het gebeurde in het eerste geheel tegenspreekt. In welke context moeten we dit zien?

Reformatie

Rond 1600 was Hellendoorn van het katholicisme naar het protestantisme overgegaan. Dat gebeurde niet zomaar van de ene op de andere dag. Een deel van de bevolking volgde de nieuwe leer, maar een deel bleef ook de oude religie en bijbehorende gewoontes trouw. Ook binnen de nieuwe protestantse leer werd nogal eens gebruik gemaakt van elementen die herinnerden aan het katholicisme. De gereformeerde synodes hadden er hun handen vol aan om de bevolking hun "paepsche stoutigheden" af te leren.

Mirakellied

Het mirakellied vertelt in dichtvorm over het beeld van de heilige Antonius Abt dat op de zolder van de kerk gevonden was. Dominee Hermannus Halfwassenius gaf koster Vrieze opdracht het beeld te verbranden. De koster was zelf echter nog niet helemaal los van de katholieke leer en durfde dat niet. Hij zette het beeld daarom zolang in zijn varkenshok. Antonius Abt was immers ook de beschermer van de varkens! De volgende dag lag het varken echter dood in zijn hok. Uit boosheid hierover en onder aanmoediging van zijn hoogzwangere vrouw sloeg hij de neus, mond, oren en armen van het beeld af, stak de ogen uit en doorkliefde de rug. Korte tijd later beviel zijn vrouw van een kind dat er net zo toegetakeld uitzag. De dominee kreeg een beroerte bij het zien van het kind. Strekking van het lied: niemand mag heiligenbeelden onteren, het zijn immers Gods vrienden.

Tegenlied

In het tegenlied wordt de inhoud van het mirakellied tegengesproken. Het beweert dat het mirakellied geschreven werd door een pater jezuïet, die zich meer met drank en vrouwen bezighield dan met een zedelijk leven. Bovendien zou de dominee nog kerngezond zijn. En de koster zou zonder meer opnieuw een heiligenbeeld vernielen als hij er eentje in handen mocht krijgen.

Verklaring

Waarschijnlijk is het eerste lied geschreven door een pater jezuïet die in Salland zorgde voor het zielenheil van de katholiek gebleven bevolking. Het moest hun een hart onder de riem steken. Een lied met een regionaal karakter dus.Het tweede lied heeft een nationaal karakter. Het werd ingezet in een pamflettenstrijd die gaande was tussen de Noordelijke (grotendeels protestantse) en Zuidelijke (grotendeels katholieke) Nederlanden. De koster en dominee uit het mirakellied hebben echt bestaan, net als de pater jezuïet die in het tegenlied genoemd wordt, Willem de Landsheere. Hij woonde in Antwerpen, vandaar dat op het pamflet staat dat het daar gedrukt is. Waarschijnlijk is het tegenlied echter in Amsterdam geschreven en gedrukt, door iemand uit de kring rondom de Amsterdamse predikant Jacobus Laurentius. Deze vocht meermalen via pamfletten zijn religieuze ruzies met De Landsheere uit.