Burchtheren, beurtvaarders en vissers

De heerlijkheid Kuinre

Tijd van steden en staten

In het stroomgebied van Kuinder (Fries: Tjonger) en Linde verkreeg bisschop Godebald in 1118 bij Kuinre een huis met enkele hoeven en grasland (zwaag): swechus juxta Cunre. Met de verwerving van dit nieuwe bisschoppelijke steunpunt werd het gebied van Kuinre verbonden met dat van Steenwijk en Vollenhove en verenigd in de bestuursregio Land van Vollenhove.

Strategisch gelegen

Naast Vollenhove als bestuurscentrum en Steenwijk als kerkelijk centrum was Kuinre een militair en economisch steunpunt aan de vaarroute van de IJsselsteden naar de Oostzee. Aan diezelfde vaarroute lag ook de handelsstad Stavoren. Het is daarom niet vreemd dat de kapel (in 1132 vermeld) van Kuinre tot het Staverse St.-Odulphusklooster behoorde. Kuinre, gelegen aan de grens met Friesland, werd van nog groter militair-strategisch belang toen de keizer van het Heilige Roomse Rijk, Frederik Barbarossa, in 1165 bepaalde dat graaf Floris III van Holland en de kerkvorst Godfried van Rhenen van Utrecht gezamenlijk Friesland zouden besturen.

De Heren van Kuinre

Tegen 1200 resideerde Heinricus Grus, als dienstman van de bisschop-landsheer, op het Kuinderse kasteel. Hij is beter bekend als Henric de Crane, telg uit het geslacht Van Cranenburg uit Bleiswijk. Deze bijnaam had hij misschien gekregen vanwege zijn lange nek, als van een kraanvogel - de naam Grus is Latijn voor kraanvogel. De Heren van Kuinre stonden aanvankelijk in hoog aanzien bij hun landsheer, de bisschop. Ze werden vaak als eerste getuige genoemd in oorkonden. De sterke, strategisch gelegen burcht en de tamelijk afgelegen positie aan de rand van de bisschoppelijke invloedsfeer verleidde de Kuinderse burchtheren tot eigenmachtig optreden. Na verloop van tijd noemden ze zich zelfs graven, gingen munten slaan en vielen de Hanzekooplieden lastig. Dit bezorgde hun de twijfelachtige reputatie van roofridders en valsemunters.

Twee burchten

De grootste dreiging voor de burcht kwam van het water. Stormvloeden in het veen-op-kleigebied rondom het Almere brachten dit zoetwaterbekken in verbinding met de Noordzee en lieten het uitdijen tot de latere Zuiderzee. Vooral de stormvloed van 1170 heeft hierin - letterlijk - een doorbraak betekend. Door het oprukken van de zee gingen bewoonde veenlanden ten westen van Kuinre verloren. De burcht uit 1204 (tegenwoordig aangeduid als Kuinre I) bezweek na een stormramp in 1375. De volgende burcht, uit 1378 (Kuinre II), werd meer landinwaarts gebouwd. Met geld, dat beschikbaar was gesteld door de Sallandse hoofdsteden Deventer, Kampen en Zwolle, kocht bisschop Frederik van Blankenheim in 1407 de burcht - de grond was nog altijd van hem - en stelde een kastelein (kasteelbewaarder) aan. Daarmee was de macht van de Kuinderse burchtheren gebroken. In het begin van de 16de eeuw werd de burcht gesloopt.

Buurrecht

In de late Middeleeuwen kreeg Kuinre door de boterhandel en de markt (waag) een stedelijker karakter. Door verlening van een buurrecht (1385) door de heren van Kuinre werd de plaats juridisch gezien op het niveau van een stad getild. Met het buurrecht kregen de ingezetenen rechten die de boerenbevolking buiten Kuinre niet had. Tot in de 17de eeuw werd de plaats daarom tot de kleine Overijsselse steden gerekend.

Haven

Met andere plaatsen aan de Oostwal speelde uinre een voorname rol in de Oostzeevaart en visserij, maar na 1500 namen de steden aan de westkust van de Zuiderzee de verre handel over en gingen zij ook de visserij domineren. Voor Kuinre restte de beurtvaart, doorvoerhandel (boter, turf), visserij en vier scheepswerven (botters en punters). Kuinre had een rede, geen haven.

Toen de Noordoostpolder in 1941/2 droogviel, kwamen de resten van een burcht tevoorschijn. Archeologisch onderzoek wees uit dat het moest gaan om burcht I uit 1204. De onderbouw is als archeologisch monument zichtbaar gemaakt en vrij toegankelijk voor bezoekers in het Burchtbos bij het Kuinderbos. In dit bos is ook het voormalige havenhoofd van het Scheepsdiep te zien, dat in 1743 was gegraven toen de vaargeul naar Kuinre verzandde.