Streekbewustzijn

Eeuwenlang was de Zaanstreek een verzameling eenzame dorpen in het veld. Voor de meeste Zaankanters speelde de streek nauwelijks een rol. Veel arbeiders en kleine luiden kwamen nooit buiten hun eigen dorp. Ze behielden hun dorpscultuur bij gratie van hun afzondering. De horizon van de Zaanse kooplieden/fabrikanten was wijder. Zij handelden over de dorpsgrenzen en waren afhankelijk van elkaar: Zaandammers bouwden schepen, Krommenieërs en Assendelvers weefden het zeildoek ervoor, de schepen werden uitgereed met beschuit uit Wormer en Jisp aan boord. Die samenwerking was profijtelijk, maar maakte hen nog niet tot vrienden. Steeds was er onderlinge rivaliteit. 'Ik heb me skoene lete lappe om Z'daikers dood te trappe', zongen honderd jaar geleden Koogse jongens op oorlogspad. En jong en oud scholden bewoners van hun buurdorpen uit voor bijvoorbeeld 'orebaiters' (Jispers), 'krentekakkers' (Zaandijkers) en 'iendepulle' (Oostzaners).

De kooplieden handelden niet alleen in hun eigen streek, maar ook in Amsterdam. Zoals alle plattelanders werden ze daar 'boeren' genoemd, en dat stak. Nog aan het einde van de 20ste eeuw werd gesignaleerd, dat Zaanse ondernemers 'tekenen van een minderwaardigheidscomplex' toonden. Het getuigt ook van weinig gevoel voor eigenwaarde, dat de korte bezoeken van tsaar Peter de Grote en de schilder Claude Monet als hoogtepunten van de Zaanse geschiedenis worden beschouwd.

Toen de Fransen in 1795 de Nederlanden binnentrokken en de Bataafse Republiek werd gevestigd, zonden de Zaankanters meteen afgevaardigden naar Den Haag. Jarenlang hadden zij meer belasting betaald dan menige stad. Maar die steden hadden invloed op het landsbestuur en het Zaanse platteland had dat níét. Pas in de Bataafse Republiek kregen de Zaankanters een stem. Die hielden ze na het vertrek van de Fransen.

In de 19de eeuw ging men groter denken en ontstond een streekbewustzijn. Een belangrijke propagandist daarvan was Jacob Honig Janszoon Junior, die van vanaf 1841 een reeks Zaanlandse Jaarboekjes uitgaf en in 1849 zijn boek 'Geschiedenis der Zaanlanden' liet verschijnen. Al snel daarna ging van alles in de streek 'Zaanlands' heten: de Kamer van Koophandel, een verzekeringsmaatschappij, door particulieren aangelegde communicatiewegen, een krant… Dergelijke instellingen droegen niet alleen door hun naam, maar ook door hun activiteiten bij aan hechtere onderlinge banden. Bijvoorbeeld doordat Zaandammers nu in de krant konden lezen hoe de Wormerveerse economie opbloeide, maar ook doordat de verkeersmogelijkheden tussen de dorpen sterk verbeterden.

Aan het einde van de 19de eeuw bloeide de Zaanse bedrijvigheid spectaculair op. Dat gaf het Zaanse zelfbewustzijn een nieuwe impuls. Langs de Zaan en Nauernase Vaart verrezen omvangrijke industrieën, die al snel meer werk boden dan er Zaanse werknemers waren. Dagelijks reisden grote groepen Amsterdammers naar de Zaanse fabrieken. De Zaanstreek werd één grote arbeidsmarkt, een sociaal-economische eenheid. Dat roeide het dorpschauvinisme niet uit, zoals nog bleek uit de felle protesten in de aanloop naar de samenvoeging van zeven Zaanse gemeenten tot Zaanstad in 1974.

Tegenwoordig uiten de dorpse, chauvinistische gevoelens zich bijvoorbeeld in de oprichting van verscheidene plaatselijke historische verenigingen. De eigen identiteit wordt nu zowel op dorps- als streekniveau voor een goed deel in het verleden gezocht. Ook deze canon is daar een uiting van.