Buitenplaatsen

Een groot deel van de oude adellijke kastelen in Kennemerland was in de loop der tijd verwoest of in verval geraakt, onder meer als gevolg van de plunderingen door Spaanse soldaten en geuzen tijdens de belegering van Haarlem en Alkmaar in de jaren 1572-1573. In de zeventiende eeuw kwamen de kasteelterreinen weer in de belangstelling bij de nieuwe elite van kooplieden en stedelijke regenten, die naast hun huis in de stad een zomerverblijf 'op stand' zochten. Zij kochten de vroegere kastelen op of lieten nieuwe buitenhuizen neerzetten. Een helemaal nieuw fenomeen was de hang naar het buitenleven niet. Al eerder bezaten stedelingen tuinen met een tuinkoepel of 'speelhuis' buiten de stadspoorten, waar ze zich terugtrokken uit het jachtige stadsleven en 's zomers de benauwde lucht en de stank van de grachten konden ontvluchten.

Het strandwallengebied en binnenduinrand waren gewild bij de nieuwe rijken uit de Gouden Eeuw. Vooral locaties aan het water waren in trek. Vooraanstaande Amsterdammers als de familie Trip hadden aanvankelijk een voorkeur voor de omgeving van Beverwijk en Velsen. Per zeiljacht over het IJ waren zij in een kleine twee uur bij hun buiten aan de oever van het Wijkermeer. Na de aanleg van de trekvaarten Amsterdam-Haarlem en Haarlem-Leiden halverwege de zeventiende eeuw ontstonden langs de oevers eveneens grote en kleinere buitenplaatsen. Alkmaarse regenten als de familie Van Foreest kozen voor de Schermer en de Beemster of voor de omgeving van Heiloo en Bergen. Haarlemmers in goeden doen waren vooral langs het Spaarne te vinden.

Voor de nieuwe welgestelden was het bezit van een buitenplaats naast een goede belegging bovenal een statussymbool. Wie in de zeventiende eeuw wilde meetellen, was het bijna aan zijn goede naam verplicht er een buiten op na te houden. De eenvoudigste vorm van buiten wonen was het kopen of huren van een herenkamer in een plaatselijke boerderij. Het bezit van een volwaardige buitenplaats bleef voorbehouden aan de allerrijksten. Een buiten met alles erop en eraan bestond uit een groot vrijstaand herenhuis met stallen en dienstwoningen, tuinen met waterpartijen, boomgaarden, velden, serres of een oranjerie en een moes- en kruidentuin. Sommige buitenplaatseigenaren maakten daarbij nog furore met een volière of eigen menagerie. In de tuinen overheerste aanvankelijk de formele tuinstijl, met geometrische vormen en strak geschoren hagen. In de achttiende eeuw werden veel parken aangepast aan de nieuwe mode van de Engelse landschapsstijl. Ze kregen slingerpaadjes, bosschages, watervallen en klaterende beekjes en als exotisch detail soms een romantische kluizenaarshut of nagemaakte ruïne.

In mei begon voor de stadse families per koets en schuit de jaarlijkse verhuizing naar hun buiten, compleet met bedienden en een deel van hun huisraad. Zo vertrok de familie Pauw uit Amsterdam naar kasteel Heemstede, de Rendorps naar Marquette of de familie Van de Poll naar Huis te Spyk. Landgoed Beeckestijn was in de zeventiende en achttiende eeuw achtereenvolgens in bezit van de Amsterdamse regentenfamilies Corver, Trip en Boreel.

De jacht en het afleggen van visites bij andere families hoorden net als het kweken van bijzondere bloemen en planten bij de genoegens van het buitenleven. Het duingebied leende zich bij uitstek voor de jacht op konijnen, fazanten en ander klein wild. Een bijzondere passie hadden veel Kennemer buitenplaatsbezitters voor hun vinkenbaan. Tijdens de trek in september-november, die recht over de kuststrook ging, werden de vinken met het gezang van blind gemaakte soortgenoten naar de baan gelokt en gevangen onder een slagnet. De vogeltjes verdwenen in de pan of liever gezegd, werden op spiezen krokant geroosterd en zonder kop in z'n geheel opgegeten. Bewaard gebleven zijn de vinkenbanen in het Leiduin bij Vogelenzang (het tegenwoordige Vinkenduin) en bij boerderij Zeerust in de Amsterdamse Waterleidingduinen. De familie Van Lennep, die haar uitvalsbasis had op Huis te Manpad, vinkte er nog tot 1911.

Veel grote landgoederen verdwenen vanaf eind achttiende eeuw door de economische recessie, werden opgesplitst of kregen een andere bestemming. Voor particuliere eigenaren werd het onderhoud een steeds zwaardere last. In de twintigste eeuw viel ook het doek voor befaamde buitens als Huis te Manpad van de Van Lenneps en Elswout van de Borski's. Huis en tuinen kwamen in beheer van stichtingen of natuurbeschermingsorganisaties.