Pionieren in de polder van Dik Trom

De bekendste jongen uit de Haarlemmermeerpolder is Dik Trom. Deze ondeugende driedubbeldikke zoon van een timmermansknecht was een bedenksel van C. Joh. Kieviet. Onderwijzer Kieviet, in 1858 geboren in Hoofddorp, vond de kinderboeken uit zijn tijd veel te braafjes. Kinderen gedroegen zich daarin als mini-volwassen. Zo niet zijn Dik Trom. De eerste druk met belevenissen van deze polderjongen verscheen in 1891.

Kieviet testte zijn verhalen in de klas. Wanneer hij een hoofdstuk afhad, mocht een leerling dat voorlezen. Zonodig paste de schrijver het verhaal daarna aan. Kieviet gaf les buiten Haarlemmermeer, maar hij liet het leven van Dik Trom zich afspelen tegen het decor van het Hoofddorp uit zijn jeugd. Veel dorpsbewoners van toen herken je in de boeken. Zo was de vader van Dik Trom timmermansknecht, terwijl pa Kieviet timmerman was. Pa Kieviet bouwde mee aan de eerste woningen en boerderijen in de polder.

Als met een lineaal in de hand was deze polder getekend. Toen het karwei zou beginnen, lag Defensie plots dwars. Zonder de bescherming van het grote meer werd de hoofdstad te kwetsbaar bij een vijandelijke inval. Het slotenpatroon diende op de tekentafel een kwart slag te worden gedraaid (in de richting zuidoost-noordwest), opdat een vijand veel sloten en vaarten over moest steken op weg naar Amsterdam. Het raamwerk van wegen en sloten was gebaseerd op een rechte lijn tussen de forten aan de Liede en bij Schiphol, beide aan de Ringvaart gelegen.

De wegen lagen twee kilometer naast elkaar, met haaks erop om de drie kilometer een dwarsweg. Door de as van de polder was een Hoofdvaart getekend, met evenwijdig daaraan enkele tochten. Met oog op een efficiënte agrarische bedrijfsvoering kregen de kavels een breedte van tweehonderd meter en een lengte van een kilometer. Om het polderland bij oorlog onder een laagje water te kunnen zetten, kwamen er dijken. Met de aangepaste tekeningen in de hand konden de polderjongens aan het zware graafwerk beginnen. Hun huisvesting was belabberd. Ze sliepen op stro in keten die op palen stonden. Het deurgat diende soms als schoorsteen. Vrijwel al het loon ging op aan jenever. Het deed denken aan het 'Wilde Westen'. Wanneer de graafploeg verder trok, verhuisden de hutten mee. Ook gezinnen die zich in de polder vestigden, wachtte een hard bestaan. In de drassige polder - er waren uit zuinigheid eigenlijk te weinig sloten en tochten voor de waterafvoer gegraven - heersten regelmatig ziekten als cholera, malaria, pokken en tyfus. De kindersterfte lag hoog. Ooggetuigen beschreven hoe je, staand op de ringdijk, uitkeek over een groene wildernis. Overal riet, biezen en wilgen. Je kon je alleen roeiend met armen en benen een pad banen.

De eerste woningen in de polder kwamen aan de ringdijk, bij voorkeur tegenover een dorp waar de pioniers hun boodschappen konden doen.

De meeste boeren die hier hun toekomst zochten, hadden ervaring met werken in weerbarstige klei. Aan de bouwstijl van sommige boerderijen zag je waar ze vandaan kwamen (Groningen, Friesland, Overijssel, West-Friesland, Zuid-Holland, West-Brabant, Zeeland). Alleen doorzetters en fysiek sterken hielden het vol. Landarbeiders waren in de zomermaanden vijftien uur per dag in touw, in de winter elf. Voor schamele lonen. Veel gezinnen kwamen geld tekort. In de polder ontstonden armenkolonies waar gezinnen leefden in hutten van riet en klei. Af en toe brandde de marechaussee de hutten af van polderjongens die na het droogleggen waren blijven hangen op zoek naar werk.

De tarwe-opbrengst was de eerste jaren laag vanwege de gebrekkige bemaling. De poldergrond stak niet overal even hoog en 'laaglanders', zoals bij Nieuw-Vennep, kampten vaak met wateroverlast, terwijl de boeren uit de hoger gelegen delen klaagden over droogte.

De hoge stand van het grondwater noopte veel boeren hun graanakkers om te ploegen tot grasland. Rond 1860 zag de halve polder groen van het gras. Pas nadat de waterstand in de polder beter onder controle was, nam de akkerbouw weer toe. Daardoor steeg de vraag naar landarbeiders. Bij een dreigend tekort aan arbeidskrachten werd het voor boeren aantrekkelijk om moderne landbouwmachines aan te schaffen. Dorsen kon immers ook met stoomkracht, zoals herenboer Amersfoordt liet zien.

Door de toenemende mechanisatie sloeg echter het tekort aan landarbeiders in 1866 om in een overschot: werkloosheid alom. Tot overmaat van ramp daalden de graanprijzen door een groot aanbod uit Amerika, Rusland en zelfs Argentinië. De armoede sloeg hard toe in Haarlemmermeer. Veel boeren besloten bieten te verbouwen. Vrouwen en kinderen moesten meehelpen op het land. De ouders van Dik Trom hadden moeite het hoofd boven water te houden nadat pa door een bedrijfsongeval arbeidsongeschikt was geraakt. Dik Trom wilde ze helpen door dienst te nemen in het koloniale leger. Op het laatste moment schoot de molenaar hem financieel te hulp. Maar niet iedereen had om met pa Trom te spreken zo'n 'bijzonder kind'. Veel jonge Haarlemmermeerders zochten hun toekomst in Amerika.