Het ‘Cieraedt van onse Stadt’

De Grote Kerk

Door Jan Drewes

Toen Alkmaar nog een klein dorpje was, zal er wel geen kerk geweest zijn. Alkmaar begon na het jaar 1000 echter te groeien en de behoefte van de christenen aan een eigen kerkgebouw werd groter. Zo was er al in 1063 sprake van een 'capella Alcmere'. Kort na 1100 bleek die kerk gewijd te zijn aan Laurentius. Deze heilige was ooit de marteldood gestorven door geroosterd te worden boven een vuur en hij zou tijdens dit gebeuren de legendarische woorden gesproken hebben: 'Draai me maar om, ik ben aan één kant al gaar.' Dat de Alkmaarders wel wat in hem zagen blijkt niet alleen uit zijn beeld dat met rooster en al nog steeds te zien is hoog aan de buitenkant van het zuiderdwarsschip van de Grote Kerk, maar ook uit het feit dat er behalve die kerk in het huidige Alkmaar nog twee Laurentiuskerken zijn, een aan het Verdronkenoord en een in Oudorp.

De huidige Grote Kerk heeft ter plekke enkele voorgangers gehad. De laatste daarvan was een dubbelkerk, behalve aan Laurentius ook gewijd aan Matthias, de apostel die is ingevallen voor Judas nadat deze Jezus verraden had. In deze kerk heeft zich in 1429 het Heilig Bloed-wonder voorgedaan.

In 1468 werd na tien jaar bouwen een toren bij deze kerk voltooid en voorzien van drie zware klokken. Twee maanden later stortte deze toren in, waarbij twee bagijnen de dood vonden. Ook aan de kerk zelf was schade toegebracht en dus besloot men een geheel nieuwe kerk te gaan bouwen. Het ontwerp voor de kerk wordt vaak toegeschreven aan de Mechelse bouwmeester Anthonis Keldermans die er zeker enige jaren aan gewerkt heeft. Maar ook wordt Evert Spoorwater wel genoemd, die o.a. betrokken was bij de bouw van de St. Bavo-kerk in Haarlem. In ieder geval zou de bouw vijftig jaar duren.

De eerste vijftig jaar na de voltooiing in 1520 heeft de kerk alle kenmerken van een katholieke kerk gehad. Er stonden beelden in en het hoogaltaar werd gesierd met het beroemde Laurentiusdrieluik van Maerten van Heemskerck, dat nu in de Domkerk van Linköping is. Ter ondersteuning van de gregoriaanse kerkzang stond aan weerskanten van het koor een orgel, links het oudste nu nog bespeelbare orgel van Nederland, gemaakt door Jan van Covelens en rechts een orgel dat later naar de Kapelkerk is overgebracht.

Maar toen kwam de Beeldenstorm, die alleen Laurentius en Matthias hoog aan de buitenkant van het dwarsschip hebben overleefd. En in 1572 werd de katholieke Sint Laurens in de hervormde Grote Kerk omgezet. De kerk werd minder kleurrijk, zoals op het schilderij van Pieter Saenredam in het Stedelijk Museum goed te zien is. Daarop is ook te zien dat de kerk buiten de kerkdiensten om een geliefde ontmoetingsplaats was, zelfs voor hondenbezitters. En wie Latijn kende en meer kennis op wilde doen, in de Stadslibrije op de verdieping boven de consistoriekamer waren meer dan 300 boeken van bekende schrijvers en denkers te lezen. Doordat deze boeken aan kettingen gebonden waren, zijn ze bewaard gebleven en nu in het Regionaal Archief te raadplegen.

Het mooiste zal het in die tijd echter toch geweest zijn om te kunnen luisteren naar de klanken van het grote orgel achterin, naar een ontwerp van Jacob van Campen gemaakt door vader en zonen Van Hagerbeer en later nog gemoderniseerd door Frans Caspar Schnitger. Alleen kon je bij het luisteren niet de afbeeldingen bewonderen die Caesar van Everdingen aanbracht op de buitenkant van de thans grootste orgelluiken ter wereld, want die luiken moesten dan openstaan. Gelukkig functioneert dit orgel nog steeds optimaal, ook al geldt het opschrift 'Ad Solius Dei Gloriam' (ter ere van God alleen) niet langer, want de Grote Kerk heeft sinds 1996 een meer wereldse functie gekregen.

In de 18e eeuw noemde Van der Woude de kerk al het 'Cieraedt van onse Stadt'. Dat is ze nog steeds!