Armenzorg voor eeuwig zielenheil

Tijd van burgers en stoommachines

In een héél ver verleden waren er nog geen armen en rijken. Rondtrekkend, de mannen jagend op de dieren en vrouwen en kinderen voedsel verzamelend, in het prehistorische Nederland deed alleen wat men kon dragen ertoe. Armenzorg? Nooit van gehoord!

Met de komst van de boerensamenlevingen zo'n 5.000 jaar voor Christus verdwijnt de gelijkheid. Landeigendom, hoeveelheid vee, voedselvoorraden en huisgrootte maken het verschil. En zo heeftde een veel en de ander weinig. Werken voor de kost betekent vanaf dat moment ook belasting betalen aan de bezittende klasse. De verschillen worden alsmaar groter tussen de adel en de horige boeren. Platteland of stad, wie niet in staat is om werkend in zijn of haar onderhoud te voorzien, moet een beroep doen op de vrijgevigheid van de mensen in de omgeving.

Bedelen. Het verschil tussen arm of rijk zit hem in waar je de klemtoon legt; bédelen of bedélen. Met de heersende rol van het Christendom wordt het laatste zelfs gezien als een belangrijke pijler van het begrip naastenliefde. De hele Middeleeuwen, en ook later nog - tot de tijd van de Verlichting de samenleving wezenlijk verandert - vervult de kerk een hoofdrol in de samenleving. Rijken worden aangespoord om te geven met eeuwig zielenheil in de hemel als beloning. Tegelijkertijd onttrekt de kerk zelf zich ook niet aan de hogere deelplicht. In Waalwijk wordt al in de dertiende eeuw brood uitgedeeld aan arme parochianen, vanaf een zogeheten 'Tafel van de Heilige Geest'. Tot in de jaren dertig van de vorige eeuw helpen geestelijken arme gezinnen om barre tijden door te komen. Voorwaarde is wel dat de behoeftigen leven volgens de kerkelijke moraal. Nederigheid, beleefdheid en dankbaarheid jegens de gevers zijn vereist, evenals regelmatig kerkbezoek.

Vanaf het midden van de negentiende eeuw neemt de overheid langzamerhand de zorgrol over. Maar burgerlijke armbesturen mogen pas tot ondersteuning overgaan als kerkelijke instanties niet of onvoldoende bedelen. In het katholieke Waalwijk en Waspik worden daardoor verantwoordelijkheden uit geldgebrek soms afgeschoven of na onderhandeling gedeeld. Maar als de nood bij enkele gezinnen te hoog is, dan wordt zelden een vergeefs beroep gedaan op de lokale St. Vincentiusverenigingen. In schrijnende bedelbriefjes is te lezen dat er behoefte is aan de meest elementaire zaken. Voor aardappelen, brood, kleding, beddengoed, schoeisel of kolen om de kachel te stoken, is vaak geen geld.

In het overwegend protestantse Sprang-Capelle is het niet anders. Het Burgerlijk Armbestuur, genaamd 'De Algemeene Armen van Sprang' werkt intensief samen met het Protestantse Armbestuur van de Diaconie. En evenals bij de katholieke St. Vincentiusverenigingen worden ook door het Diaconie-Armbestuur de verstrekte hulpgoederen in natura nauwkeurig genoteerd. De rekeningen voor dokterskosten, medicijnen of de vroedvrouw worden ook betaald door het Burgerlijk Armbestuur. En als alle geneeskundige hulp tevergeefs blijkt, dan rest de familie een schrale troost: de armen worden op kosten van de Diaconie of Burgerlijk Armbestuur begraven. Iedereen uit de lokale gemeenschap weet dit. Want in dit geval wordt er slechts één maal geluid met de kerkklok. En ook aan de lijkwagen is te zien dat een arme wordt begraven. De lijkwagen is dan bespannen met maar één paard. Zonder pluim! Verschil moet er zijn…

Op onderwijsgebied hebben de armen het ook niet gemakkelijk. Schoolgaande kinderen moeten immers schoolgeld betalen en kunnen ook niet met een weekloon thuiskomen. Gelukkig is ook hier ondersteuning door het Armbestuur. Al is dat maar tot het achtste levensjaar. Daardoor leren deze kinderen alleen lezen. Het schrijfonderwijs in Waalwijk begint pas na het achtste jaar. Dit verklaart waarom veel oude documenten zijn ondertekend met een kruisje of persoonlijk kenteken.

In Waspik is de nood minstens zo hoog. Meer dan de helft van alle schoolgaande kinderen is vrijgesteld van schoolgeld omdat de ouders te arm zijn om de kosten voor eigen rekening te nemen.

Ouden van dagen en zieken worden in Waalwijk geholpen door de stichting het Rooms-Katholiek Kerkelijk Gasthuis. Deze stichting beheert het Theresia-gesticht; de voorloper van het huidige TweeSteden ziekenhuis. Naast inkomsten uit huishuren en verpachtingen van landbouwgrond draagt ook hier de kerk weer bij. Speciale collectes in de kerk brengen geld bijeen, maar ongetwijfeld hebben de geestelijken ook meermaals aangeklopt bij rijke fabrikanten of landbouwers als Pieter Wijten. Deze laatste heeft op aandringen van de toenmalige pastoor van de Sint-Jan zowat zijn hele bezit overgemaakt aan rooms-katholieke instellingen. Die helpen op hun beurt de armlastige gemeenschap van Waalwijk met deze gelden. Pieter Wijten zal er zeker een hoge plaats in de hemel mee hebben verdiend, niet in het minst door de honderden missen die hij liet opdragen voor zijn eigen zielenrust en die van zijn ouders.

Wie in de negentiende eeuw de pech heeft arm geboren te zijn, heeft nauwelijks kansen aan de armoede te ontkomen. De kerk helpt wel zoveel ze kan, maar de echte verbeteringen komen pas in de tweede helft van de twintigste eeuw. Voortaan neemt de overheid de zorgplicht op zich via sociale wetgeving. Allerlei belastingen en accijnzen vullen de overheidskas en allerlei instanties waken ervoor dat niemand onder het bestaansminimum terecht komt.

Ondanks de rijke, afwisselende natuur in de omgeving is teruggaan naar een zelfvoorzienende, bezitloze en daardoor klasseloze samenleving als ooit in de prehistorie al lang geen optie meer. Verschillen in rijkdom zullen er altijd blijven. Ook in Waalwijk.

Bijdrage: Ton de Groot