De Bredenhorst

Vergane glorie van een havezate

Tijd van steden en staten

"Waar het eind der 'Molenstege' bij Heino de Nieuwe Wetering nadert, ligt open te midden van vredige weilanden de boerenhofstede De Breedenhorst. Een 30-tal jaren geleden was aan het hoogopgaande houtgewas der eikenlanen, aan de landelijke duivenslag, aan de glooiing van de gedempte grachten, aan de met riet begroeide vijvers nog te zien dat hier iets bijzonders moest hebben gelegen", aldus Rientjes in zijn Geschiedenis van de marke en schoutambt van Heino uit 1931.

Vandaag de dag is er niets meer van te zien, maar onder de rook van Heino, ten noordoosten van de kruising van de Molenweg met de Nieuwe Wetering, lag vroeger de enige havezate die Heino rijk was: De Bredenhorst. Een havezate was oorspronkelijk meestal niet veel meer dan een wat fors uitgevallen boerenhofstede, die later versterkt werd tot wat men een "adellijck getimmerte" noemde en waaraan bepaalde politieke en financiële voorrechten verbonden waren. In de zeventiende en 18de eeuw was het bezit van een havezate voorwaarde voor het lidmaatschap van de Ridderschap en Steden, die in de Statenvergadering de provincie bestuurden.

Vermoedelijk werd De Bredenhorst in de 14de eeuw gebouwd, na de ontginning van het Lierderbroek. In 1382 werd het huis door de landsheer van deze streek, de bisschop van Utrecht, beleend aan Herman van Voorst tot Rechteren. Deze Van Voorst was wel verplicht het huis desgevraagd aan de bisschop ter beschikking te stellen en om er diens krijgsvolk onder te brengen. Ook moest hij zelf in geval van oorlog gereed staan met "een reysig peerdt en met harnasch, tuych, spese of ander geweer".

Alhoewel meerdere invloedrijke families op De Bredenhorst hebben gewoond, was het toch voornamelijk in eigendom van de familie Van Rechteren, die vele bezittingen in Overijssel had. Er werd wel beweerd dat de bewoners van De Bredenhorst op hun eigen grond van Heino naar Deventer konden rijden. Hun bezittingen bestonden onder andere uit een windmolen, landerijen en meerdere boerderijen en katersteden (eenvoudige hutachtige boerderijen). Tot de grotere boerderijen behoorden ondermeer Het Rosendael, De Kraijenschot en Het Munnikenhuis.

Dat de ridders van De Bredenhorst zich niet altijd even ridderlijk gedroegen, werd onder meer duidelijk in 1486, toen de gebroeders Johan, Alof en Zeger van Rechteren een geschil hadden met de gebroeders Van Langen over het bezit van het huis, dat toen werd bewoond door hun moeder en haar zuster. De bisschop van Utrecht stelde de familie Van Rechteren in het gelijk. Maar toen zij hun bezittingen opeisten, gingen zij daarbij zodanig te werk dat de dames na afloop hun blauwe plekken aan de schout van Zwolle gingen tonen. Hoe de heren Van Rechteren er van afkwamen, is niet bekend.

Behalve de familie Van Rechteren woonde ook de familie Van Haersolte meer dan een eeuw op De Bredenhorst. Zij verkochten de plaats op 9 juli 1760 aan de rijke mejuffrouw Catharina Muntz, dochter van de voormalige Heinose schout Hendrik Muntz en Eva Margrieta van de Sluyse.

Op een dag in 1769 diende zich bij deze Catharina Muntz de jonker Joan Derk van der Capellen aan. Geld had hij niet, politieke ambities meer dan genoeg. Van der Capellen kon zijn plannen echter alleen waarmaken als hij toegelaten werd tot de Statenvergadering van Overijssel. Daarvoor diende hij in het bezit te zijn van een havezate. Alleen dan had hij stemrecht in de Staten. Via een (schijn-)koop met recht van wederkoop en met medewerking van juffer Muntz, werd hij, althans op papier, eigenaar van De Bredenhorst. Zijn truc werd doorzien, ook al omdat Van der Capellen het huis nooit zou bewonen. Uiteindelijk werd hij in 1772 toch toegelaten tot de Staten van Overijssel. In de jaren daarna groeide hij uit tot één van de belangrijkste voormannen van de Nederlandse patriottenbeweging. Hij was de auteur van het in september 1781 anoniem verspreide pamflet Aan het Volk van Nederland. Dit was een felle aanklacht tegen onder andere het regime van Stadhouder Willem V en de heersende regentencultuur. Catharina Muntz was inmiddels weer in het volle bezit gesteld van De Bredenhorst, waar ze al die tijd overigens gewoon was blijven wonen. Zij verkocht het huis in 1777 aan de familie Gansneb van Tengnagel.

Het verval van De Bredenhorst, waarschijnlijk al ingezet aan het einde van de 17de eeuw, was toen in volle gang. Aan het einde van de 18de eeuw kwam Coenraad Sloet in het bezit van de havezate. Hij liet het huis, op dat moment waarschijnlijk niet meer dan een ruïne, vermoedelijk aan het begin van de 19de eeuw slopen. De gelijknamige boerderij, die ook deel uitmaakte van het goed, bleef bestaan en werd in 1912 aangekocht door de landbouwer Herm Jan Snel. In 1927 werden de aanwezige grachten gedempt en behalve dat er soms wat puin door de mollen naar boven gewerkt wordt, herinnert niets er meer aan dat hier eens een statige havezate heeft gestaan.